Anomie is een sociale toestand waarin de normen en waarden die eerder in de samenleving gebruikelijk waren, uiteenvielen of verdwenen. Het concept, beschouwd als 'normlessness', werd ontwikkeld door de oprichtende socioloog, Émile Durkheim. Hij ontdekte door onderzoek dat anomie voorkomt tijdens en na perioden van drastische en snelle veranderingen in de sociale, economische of politieke structuren van de samenleving. Het is, volgens Durkheim, een overgangsfase waarin de waarden en normen die gedurende één periode gemeenschappelijk zijn, niet langer geldig zijn, maar nieuwe nog niet geëvolueerd zijn om hun plaats in te nemen.
Mensen die in periodes van anomie leefden, voelen zich meestal niet verbonden met hun samenleving omdat ze de normen en waarden die ze dierbaar zijn, niet langer weerspiegeld zien in de samenleving zelf. Dit leidt tot het gevoel dat men er niet bij hoort en niet zinvol verbonden is met anderen. Voor sommigen kan dit betekenen dat de rol die zij spelen (of gespeeld) en hun identiteit niet langer wordt gewaardeerd door de samenleving. Hierdoor kan anomie het gevoel geven dat het doel ontbreekt, hopeloosheid veroorzaken en deviatie en misdaad aanmoedigen.
Hoewel het concept van anomie het nauwst verbonden is met de studie van Durkheim naar zelfmoord, schreef hij er in feite eerst over in zijn boek uit 1893 De afdeling arbeid in de maatschappij. In dit boek schreef Durkheim over een anomische arbeidsverdeling, een uitdrukking die hij gebruikte om een ongeordende arbeidsverdeling te beschrijven waarin sommige groepen niet langer passen, hoewel ze dat in het verleden wel deden. Durkheim zag dat dit gebeurde toen de Europese samenlevingen zich industrialiseerden en de aard van het werk veranderde samen met de ontwikkeling van een meer complexe taakverdeling.
Hij vatte dit op als een botsing tussen de mechanische solidariteit van homogene, traditionele samenlevingen en de organische solidariteit die meer complexe samenlevingen bij elkaar houdt. Volgens Durkheim kon anomie niet voorkomen in de context van organische solidariteit, omdat deze heterogene vorm van solidariteit ervoor zorgt dat de taakverdeling evolueert zoals nodig, zodat niemand wordt weggelaten en alle een betekenisvolle rol spelen.
Een paar jaar later werkte Durkheim zijn concept van anomie verder uit in zijn boek uit 1897, Zelfmoord: een studie in de sociologie. Hij identificeerde anomische zelfmoord als een vorm van leven nemen die gemotiveerd wordt door de ervaring van anomie. Durkheim ontdekte, door een onderzoek naar zelfmoordcijfers van protestanten en katholieken in het negentiende-eeuwse Europa, dat het aantal zelfmoorden onder protestanten hoger was. Inzicht in de verschillende waarden van de twee vormen van christendom, theoretiseerde Durkheim dat dit gebeurde omdat de protestantse cultuur een hogere waarde hechtte aan individualisme. Dit maakte het voor protestanten minder waarschijnlijk om hechte gemeenschappelijke banden te ontwikkelen die hen zouden kunnen ondersteunen in tijden van emotionele nood, wat hen op hun beurt gevoeliger maakte voor zelfmoord. Omgekeerd redeneerde hij dat het behoren tot het katholieke geloof de gemeenschap meer sociale controle en cohesie bezorgde, wat het risico op anomie en anomische zelfmoord zou verminderen. De sociologische implicatie is dat sterke sociale banden mensen en groepen helpen om periodes van verandering en tumult in de samenleving te overleven.
Over het geheel van Durkheims geschriften over anomie kan men zien dat hij het zag als een afbraak van de banden die mensen samenbinden om een functionele samenleving te maken, een staat van sociale onrust. Perioden van anomie zijn onstabiel, chaotisch en vaak vol conflicten omdat de sociale kracht van de normen en waarden die anders voor stabiliteit zorgen, is verzwakt of ontbreekt.
De theorie van Durkheim voor anomie bleek invloedrijk te zijn voor de Amerikaanse socioloog Robert K. Merton, die pionier was in de sociologie van deviantie en wordt beschouwd als een van de meest invloedrijke sociologen in de Verenigde Staten. Voortbouwend op de theorie van Durkheim dat anomie een sociale toestand is waarin de normen en waarden van mensen niet langer synchroon lopen met die van de samenleving, creëerde Merton de theorie van de structurele spanning, die verklaart hoe anomie tot deviantie en misdaad leidt. De theorie stelt dat wanneer de samenleving niet de nodige legitieme en legale middelen biedt die mensen in staat stellen om cultureel gewaardeerde doelen te bereiken, mensen op zoek gaan naar alternatieve middelen die gewoon kunnen breken met de norm, of normen en wetten kunnen overtreden. Als de samenleving bijvoorbeeld niet voldoende banen biedt die een leefbaar loon betalen zodat mensen kunnen werken om te overleven, zullen velen zich tot criminele methoden wenden om de kost te verdienen. Dus voor Merton zijn deviantie en criminaliteit grotendeels het gevolg van anomie, een staat van sociale stoornis.