Culturele evolutie als een theorie in de antropologie werd ontwikkeld in de 19e eeuw, en het was een uitloper van de Darwinistische evolutie. Culturele evolutie veronderstelt dat na verloop van tijd culturele verandering zoals de opkomst van sociale ongelijkheden of de opkomst van landbouw plaatsvindt als gevolg van mensen die zich aanpassen aan een aantal niet-culturele stimulansen, zoals klimaatverandering of bevolkingsgroei. In tegenstelling tot de Darwiniaanse evolutie, werd de culturele evolutie echter als een richting beschouwd, dat wil zeggen dat, naarmate menselijke populaties zichzelf transformeren, hun cultuur steeds complexer wordt.
De theorie van culturele evolutie werd toegepast op archeologische studies door Britse archeologen A.H.L. Fox Pitt-Rivers en V.G. Childe in de vroege 20e eeuw. Amerikanen waren traag te volgen tot Leslie White's studie van culturele ecologie in de jaren 1950 en 1960.
Tegenwoordig is de theorie van culturele evolutie een (vaak onuitgesproken) onderbouwing voor andere, meer complexe verklaringen voor culturele verandering, en voor het grootste deel geloven archeologen dat sociale veranderingen niet alleen worden aangedreven door biologie of een strikte aanpassing aan verandering, maar door een complex web van sociale, omgevings- en biologische factoren.