In plantenbiologie, de term "meristematisch weefsel"verwijst naar de levende weefsels die ongedifferentieerde cellen bevatten die de bouwstenen zijn van alle gespecialiseerde plantenstructuren. De zone waar deze cellen bestaan, staat bekend als het "meristeem". Deze zone bevat de cellen die actief delen en gespecialiseerde structuren maken, zoals de cambiumlaag, de knoppen van bladeren en bloemen en de uiteinden van wortels en scheuten. In essentie zorgen de cellen in de meristematische weefsels ervoor dat een plant zijn lengte en omvang kan vergroten.
De term "meristeem" werd bedacht in 1858 door Karl Wilhelm von Nägeli (1817 tot 1891) in een boek genaamd Bijdragen aan wetenschappelijke plantkunde. De term is aangepast van het Griekse woord "merizein", wat "delen" betekent, een verwijzing naar de functie van de cellen in het meristematische weefsel.
De cellen in het meristeem hebben enkele unieke kenmerken:
Er zijn drie soorten meristematische weefsels, gecategoriseerd volgens waar ze in de plant voorkomen: "apicaal" (aan de uiteinden), "intercalary"(in het midden) en "lateraal" (aan de zijkanten).
De apicale meristematische weefsels worden ook wel "primaire meristematische weefsels" genoemd, omdat deze het hoofdlichaam van de plant vormen en verticale stengels, scheuten en wortels mogelijk maken. Het primaire meristeem is wat de scheuten van een plant naar de hemel en de wortels in de grond laat graven.
Laterale meristemen staan bekend als "secundaire meristematische weefsels" omdat zij verantwoordelijk zijn voor een toename van de omtrek. Het secundaire meristematische weefsel is wat de diameter van boomstammen en takken vergroot, evenals het weefsel dat schors vormt.
Intercalaire meristemen komen alleen voor in planten die monocots zijn, een groep die grassen en bamboe omvat. Intercalaire weefsels die zich op de knooppunten van deze planten bevinden, laten de stengels teruggroeien. Het is intercalair weefsel dat ervoor zorgt dat grasbladeren zo snel teruggroeien na te zijn gemaaid of geweid.
Gallen zijn abnormale gezwellen die voorkomen op de bladeren, twijgen of takken van bomen en andere planten. Ze komen meestal voor wanneer een van de ongeveer 1500 soorten insecten en mijten interageren met meristematische weefsels.
Gal-producerende insecten oviposit (leg hun eieren) ofvoeden met de meristematische weefsels van waardplanten op kritieke momenten. Een wesp voor het maken van gal, bijvoorbeeld, kan eieren leggen in plantenweefsel net wanneer de bladeren zich openen of de scheuten langer worden. Door interactie met het meristematische weefsel van de plant, profiteert het insect van een periode van actieve celdeling om de vorming van een gal te initiëren.
De wanden van de galstructuur zijn zeer sterk en bieden bescherming voor de larven die zich voeden met plantenweefsels binnenin. Gallen kunnen ook worden veroorzaakt door bacteriën of virussen die de meristematische weefsels infecteren. Gallen kunnen lelijk zijn, zelfs misvormend, op stengels en bladeren van planten, maar ze doden de plant zelden.