Woordfamilies ter ondersteuning van decoderingsvaardigheden bij kinderen met een handicap

Spelling met woordfamilies en rijmwoorden helpt jonge kinderen bij het lezen en schrijven. Het zien van de relaties tussen deze woorden helpt studenten met een handicap nieuwe woorden te voorspellen door bekende woordpatronen te gebruiken. Het ondersteunt hun toekomstige succes in geletterdheid.

Woordfamilies helpen woordherkenning te ondersteunen en decodeervaardigheden te generaliseren. De volgende woordfamilies bevatten woordkaarten die u kunt reproduceren en gebruiken in: 

Woordsoorten

Druk de pdf's af voor een paar woordfamilies: begin met dezelfde in plaats van verschillende klinkergeluiden, zodat de kinderen ze herkennen. U kunt een pagina met twee kolommen maken met de familie bovenaan en vervolgens de kinderen de sortering individueel laten doen, of u kunt ze afdrukken en studenten laten sorteren in kleine groepen op een stuk ruitjespapier. 

Leercentra: Druk de woordfamiliekaarten af ​​op karton en stop ze in hersluitbare sandwich- of kwartzakjes met een sorteersjabloon. Laat leerlingen in het leercentrum ze sorteren. 

Additieve activiteiten:  Blijf woordfamilies toevoegen: laat de leerlingen om de beurt kaarten trekken in de soort en deze op het kaartpapier leggen. Of voeg magnetische strips op de achterkant van de kaarten toe en laat groepen studenten de woorden sorteren op een magnetisch witbord.

Sorteer spellen: 

Sorteer oorlog:  Druk twee woordfamilies af op karton. Wijs elk kind een woordfamilie toe. Wanneer ze de kaarten "breken", krijgt degene die er bovenop legt het paar. 

Sorteer 'harten'. Stel meerdere woordfamilies samen en schud ze samen. Deel de kaarten in groepen van drie of vier, 5 of 6 voor elk. Laat de rest op een stapel liggen. Studenten kunnen "sets" maken om te bepalen wanneer ze drie woorden in een woordfamilie hebben. Speel totdat alle kaarten zijn gelegd. 

Alle woordfamilies.

'Ack' terug, zwart, barst, pak, kwakzalver, rek, zak, snack, stapel, kopspijker, spoor, mep.

'advertentie' advertentie, vader, rage, blij, afstudeerder, had, jongen, boos, pad, rad, verdrietig, tikkeltje.

'Ail' falen, hagel, gevangenis, post, spijker, emmer, spoor, zeil, slak, staart.

'Ain' hersenen, ketting, afvoer, winst, graan, hoofd, pijn, gewone regen, vlek, spanning, trein.

'Ake' bak, cake, vlok, maak, hark, neem.

'ale' baal, mannelijk, bleek, schaal, verhaal, walvis.

'allemaal' bal, bellen, vallen, hal, winkelcentrum, klein, lang, muur.