Decodeervaardigheden helpen een kind leren lezen en vloeiend lezen ontwikkelen. Enkele van de belangrijkste decodeervaardigheden zijn het herkennen van geluiden en klankmengsels, het ontcijferen van de betekenis van een woord door herkenning of context en het begrijpen van de rol van elk woord binnen een zin. De volgende activiteiten helpen een student bij het opbouwen van decodeervaardigheden.
Geef de clown een ballon
Deze oefening helpt leren en benadrukken dat letters anders kunnen klinken, afhankelijk van de letters eromheen, bijvoorbeeld de "a" in "hat" klinkt anders dan de "a" in "cake" vanwege de stille "e" aan het einde van het woord. Gebruik foto's van clowns; elke clown vertegenwoordigt een ander geluid voor dezelfde letter, bijvoorbeeld de letter a klinkt anders in veel verschillende woorden. Eén clown kan een lange "a" vertegenwoordigen, één kan een korte "a" vertegenwoordigen. Kinderen krijgen ballonnen met woorden met de letter "a" en moeten beslissen welke clown de ballon krijgt.
Geluid van de week
Gebruik letters of lettermengsels en laat één het geluid van de week klinken. Laat de leerlingen oefenen met het herkennen van dit geluid bij het dagelijks lezen, door objecten in de kamer te selecteren die het geluid bevatten en een lijst te bedenken met woorden die het geluid bevatten. Zorg ervoor dat de letter of de letter op het bord blijft staan of op een plaats die de hele week goed zichtbaar is in de klas.
Building Vocabulary - Synoniem kruiswoordpuzzel
Deze activiteit kan worden gebruikt voor verschillende leeftijden, met eenvoudige woorden en aanwijzingen voor jonge kinderen en moeilijker voor oudere kinderen. Maak een kruiswoordpuzzel; studenten moeten een synoniem vinden voor de aanwijzing. Uw aanwijzing kan bijvoorbeeld zijn deken en het woord covers kan in de kruiswoordpuzzel worden geplaatst. U kunt ook een kruiswoordpuzzel maken met behulp van antoniemen.
Verander de woorden zonder het verhaal te veranderen
Geef studenten een kort verhaal, misschien een alinea lang, en laat ze zoveel mogelijk woorden veranderen zonder de betekenis van het verhaal te veranderen. De eerste zin zou bijvoorbeeld kunnen lezen, John rende door het park. Studenten kunnen de zin wijzigen om te lezen, John liep snel door de speeltuin.
Adjectieven
Laat de leerlingen een foto van iets van thuis meebrengen. Dit kan een foto zijn van een huisdier, een vakantie, hun huis of een favoriet speelgoed. Studenten ruilen afbeeldingen met een ander klaslid en schrijven zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden over de afbeelding. Een afbeelding van een hond kan bijvoorbeeld woorden bevatten zoals: bruin, klein, slaperig, gevlekt, speels en nieuwsgierig, afhankelijk van de afbeelding. Laat de leerlingen opnieuw afbeeldingen uitwisselen en de bijvoeglijke naamwoorden vergelijken.
Race om een zin te maken
Gebruik woordenschatwoorden en schrijf elk woord op twee kaarten. Verdeel de klas in twee teams en geef elk team een set woorden met de afbeelding naar beneden. Het eerste lid van elk team pakt een kaart (moet hetzelfde woord zijn op beide kaarten) en rent naar het bord en schrijft een zin met behulp van het woord. De eerste persoon met een correcte zin krijgt één punt voor zijn team.