Om de vierde van de subjunctieve werkwoordsvormen te voltooien, is er de congiuntivo trapassato (in het Engels in het verleden de perfecte subjunctief genoemd), wat een samengestelde tijd is. Vorm deze tijd met de congiuntivo imperfetto van het hulpwerkwoord avere of essere en het voltooid deelwoord van het acteerwerkwoord.
De samengestelde tijden (i tempi composti) zijn werkwoordstijden die uit twee woorden bestaan, zoals de passato prossimo (voltooid tegenwoordige tijd). Beide werkwoorden essere en avere fungeren als hulpwerkwoorden in samengestelde gespannen formaties. Bijvoorbeeld: io sono stato (Ik was) en ho avuto (Ik had).
Over het algemeen worden transitieve werkwoorden (werkwoorden die een actie overdragen van het onderwerp naar het directe object) vervoegd met avere zoals in het volgende voorbeeld:
Wanneer de passato prossimo is gebouwd met avere, het voltooid deelwoord verandert niet op basis van geslacht of nummer:
Wanneer het voltooid deelwoord van een werkwoord vervoegd met avere wordt voorafgegaan door de voornaamwoorden van de derde persoon zie, la, le, of li, het voltooid deelwoord stemt overeen met het voorafgaande voornaamwoord in geslacht en aantal. Het voltooid deelwoord kan akkoord gaan met de voornaamwoorden van het lijdend voorwerp mi, ti, ci, en vi wanneer deze voorafgaan aan het werkwoord, maar de overeenkomst niet verplicht is.
In negatieve zinnen, niet wordt voor het hulpwerkwoord geplaatst:
Wanneer essere wordt gebruikt, stemt het voltooid deelwoord altijd in geslacht en nummer overeen met het onderwerp van het werkwoord, dus je hebt vier eindes om uit te kiezen: -O, -een, -ik, -e. In veel gevallen worden intransitieve werkwoorden (die geen direct object kunnen nemen), vooral die welke beweging uitdrukken, vervoegd met het hulpwerkwoord essere. Het werkwoord essere is ook met zichzelf vervoegd als het hulpwerkwoord.
Hier zijn een paar voorbeelden van de trapassato congiuntivo:
VOORNAAMWOORD | AVERE | ESSERE |
---|---|---|
che io | avessi avuto | fossi stato (-a) |
che tu | avessi avuto | fossi stato (-a) |
che lui / lei / Lei | avesse avuto | fosse stato (-a) |
che noi | avessimo avuto | fossimo stati (-e) |
che voi | aveste avuto | foste stati (-e) |
che loro / Loro | avessero avuto | fossero stati (-e) |