Duits voor beginnersberoepen (Beruf)

Het bespreken van uw beroep in het Duits vereist een nieuwe lijst met woordenschat. Of u nu werkt als architect, arts, taxichauffeur of als u nog student bent, er zijn veel beroepswoorden om te leren in het Duits.

U kunt beginnen met de eenvoudige vraag: 'Was sind Sie von Beruf?"Dit betekent:" Wat is je beroep? "Er is zoveel meer te leren en deze les geeft je veel nieuwe studiewoorden en zinnen die betrekking hebben op je carrière.

Een culturele opmerking over vragen over andermans werk

Het is heel gebruikelijk dat Engelstaligen een nieuwe kennis over hun beroep vragen. Het is een praatje en een leuke manier om jezelf voor te stellen. Duitsers doen dit echter minder vaak.

Hoewel sommige Duitsers het niet erg vinden, beschouwen anderen het als een invasie van hun persoonlijke sfeer. Dit is iets dat je gewoon op het gehoor moet spelen als je nieuwe mensen ontmoet, maar het is altijd goed om in gedachten te houden.

Een opmerking over de Duitse grammatica

Als je in het Duits 'ik ben student' of 'hij is een architect' zegt, laat je normaal gesproken de 'a' of 'een' weg. Je zult in plaats daarvan zeggen "ich bin Student (in)"of"er ist Architekt" (Nee "ein"of"eine").

Alleen als een bijvoeglijk naamwoord wordt toegevoegd, gebruikt u de "ein/eine." Bijvoorbeeld, "er ist einguter Leerling"(hij is een goede student) en"sie ist eineneueArchitektin"(zij is een nieuwe architect).

Gemeenschappelijke beroepen (Berufe)

In de volgende tabel vindt u een lijst met veel voorkomende beroepen. Het is belangrijk op te merken dat alle beroepen in het Duits zowel een vrouwelijke als een mannelijke vorm hebben. 

We hebben de vrouwelijke vorm alleen vermeld in gevallen waarin het niet alleen de standaard is -in eindigend (zoals in der Arzt en die Ärztin) of wanneer er ook een verschil is in het Engels (zoals in ober en serveerster). U zult het vrouwelijke vinden voor banen die waarschijnlijk vrouwelijker zijn (zoals een verpleegkundige of secretaresse) en in gevallen waarin de Duitse vrouwelijke vorm heel gebruikelijk is (zoals bij studenten).

Engels Deutsch
architect der Architekt
automonteur der Automechaniker
bakker der Bäcker
bankbediende der Bankangestellte, die Bankangestellte
metselaar, stenen metselaar der Maurer
makelaar
effectenmakelaar
makelaar / makelaar
der Makler
der Börsenmakler
der Immobilienmakler
buschauffeur der Busfahrer
computerprogrammeur der Programmierer, die Programmiererin
chef kok der Koch, der Chefkoch
die Köchin, die Chefköchin
arts, arts der Arzt, die Ärztin
werknemer, bediende der Angestellte, die Angestellte
werknemer, arbeider der Arbeiter, die Arbeiterin
IT-medewerker Angestellte / Angestellter in der Informatik
meubelmaker, meubelmaker der Tischler
journalist der Journalist
musicus der Musiker
verpleegster der Krankenpfleger, die Krankenschwester
fotograaf der Fotograf, die Fotografin
secretaris der Sekretär, die Sekretärin
student, leerling (K-12) * der Schüler, die Schülerin
student (universiteit, univ.) * der Student, die Studentin
taxi chauffeur der Taxifahrer
leraar der Lehrer, die Lehrerin
vrachtwagen / vrachtwagenchauffeur der Lkw-Fahrer
der Fernfahrer / Brummifahrer
ober serveerster der Kellner - die Kellnerin
arbeider, arbeider der Arbeiter

* Merk op dat Duits een onderscheid maakt tussen een schoolstudent / leerling en een student op universiteitsniveau.

Vragen en antwoorden (Fragen und Antworten)

Een gesprek voeren over werk omvat vaak een aantal vragen en antwoorden. Het bestuderen van deze veel voorkomende werkgerelateerde vragen is een goede manier om ervoor te zorgen dat u begrijpt wat er wordt gevraagd en weet hoe u moet reageren.

Vraag: Wat's je beroep?
Vraag: Wat doe je voor de kost??
A: I'ik ben ...
F: Was sind Sie von Beruf?
F: Was machen Sie beruflich?
A: Ich bin ...
Vraag: Wat's je beroep?
A: I'm in verzekering.
A: Ik werk bij een bank.
A: Ik werk in een boekhandel.
F: Was machen Sie beruflich?
A: Ich bin in der Versicherungbranche.
A: Ich arbeite bei einer Bank.
A: Ich arbeite bei einer Buchhandlung.
Vraag: Wat doet hij / zij voor de kost?
A: Hij / zij runt een klein bedrijf.
F: Was macht er / sie beruflich?
A: Er / Sie führt einen kleinen Betrieb.
Vraag: Wat doet een automonteur??
A: Hij repareert auto's.
F: Was macht ein Automechaniker?
A: Er repariert Autos.
Vraag: Waar werk je??
A: Bij McDonald's.
F: Wo arbeiten Sie?
A: Bei McDonald's.
Vraag: Waar werkt een verpleegster?
A: In een ziekenhuis.
F: Wo arbeitet eine Krankenschwester?
A: Im Krankenhaus / im Spital.
Vraag: Bij welk bedrijf werkt hij??
A: Hij's met DaimlerChrysler.
F: Bei welcher Firma arbeitet er?
A: Er ist bei DaimlerChrysler.

Waar werk je?

De vraag, "Wo arbeiten Sie?" middelen "Waar werk je? "Je antwoord kan een van de volgende zijn.

bij Deutsche Bank bei der Deutschen Bank
thuis zu Hause
bij McDonald's bei McDonald's
op kantoor im Büro
in een garage, autoreparatiewerkplaats in einer / in der Autowerkstatt
in een ziekenhuis in einem / im Krankenhaus / Spital
met een groot / klein bedrijf bei einem großen / kleinen Unternehmen