Engelse weeën

Engelse weeën zijn verkorte vormen van hulp- of hulpwerkwoorden in zowel positieve als negatieve zinnen. Contracties worden meestal gebruikt in gesproken Engels, maar niet in formeel geschreven Engels. Geschreven Engels wordt echter informeler (e-mails, notities aan vrienden, enz.) En u zult deze formulieren vaak in druk zien.

Hier is een voorbeeld uit een zakelijke e-mail:

Ik heb aan een nieuw project gewerkt. Het was niet eenvoudig, maar volgende week zal ik eindigen.

Dit voorbeeld toont drie weeën: Ik heb / heeft / zal ik. Leer de regels voor het gebruik van contractie hieronder in het Engels.

Elk van de volgende Engelse contracties bevat een uitleg van de volledige vorm en voorbeeldzinnen om context voor begrip te bieden.

Positieve weeën

Im --- ik ben --- Voorbeeld: ik wacht op mijn vriend.
Ziek --- ik zal --- Voorbeeld: ik zie je morgen.
ID kaart --- Ik had / ik zou --- Voorbeeld: ik kan beter nu vertrekken. OF ik had al gegeten tegen de tijd dat hij aankwam.
ik heb --- ik heb --- Voorbeeld: ik heb hier vele jaren gewerkt.

je bent --- je bent --- Voorbeeld: je maakt een grapje!
je zult --- Jij zal --- Voorbeeld: het spijt je!
je zou --- Je had / zou --- Voorbeeld: U was vertrokken voordat hij arriveerde, niet waar? OF Je kunt beter opschieten.
je hebt --- Jij hebt --- Voorbeeld: u bent vaak in Londen geweest.

hij is --- Hij is / heeft --- Voorbeeld: hij is nu aan de telefoon. OF Hij speelt vanmorgen sinds 10 uur tennis.
Hel --- Hij zal --- Voorbeeld: hij zal hier morgen zijn.
hij zou --- Hij had / zou --- Voorbeeld: hij zou u liever later in de week ontmoeten. OF Hij was klaar voordat de vergadering begon.

Zij is --- Zij is / heeft --- Voorbeeld: ze kijkt momenteel tv. OF Ze heeft de laatste tijd veel problemen gehad.
ze zal --- Zij zal --- Voorbeeld: ze zal bij de vergadering zijn.
Schuur --- Ze had / zou --- Voorbeeld: ze had twee uur gewerkt toen hij telefoneerde. OF Ze wil graag een glas wijn.

Haar --- Het is / heeft --- Voorbeeld: het is lang geleden dat we elkaar voor het laatst zagen. OF Het is heel moeilijk om je te concentreren.
Het zal --- Het zal --- Voorbeeld: het zal hier snel zijn.
Het zou --- Het zou / had --- Voorbeeld: het zou moeilijk zijn om nee te zeggen. OF Het was lang geleden.

wij zijn --- Wij zijn --- Voorbeeld: we werken deze week hard aan het Smith-account.
Goed --- Wij zullen --- Voorbeeld: we beginnen wanneer hij aankomt.
wij hadden --- We hadden / zouden --- Voorbeeld: we kunnen beter opschieten als we de trein willen nemen. OF We hadden de vergadering beëindigd voordat je aankwam.
we hebben --- Wij hebben --- Voorbeeld: we hebben op je gewacht!

Zij zijn --- Zij zijn --- Voorbeeld: Ze studeren vanmiddag Duits.
ze zullen --- Ze zullen --- Voorbeeld: ze zullen snel eindigen als ze zich concentreren.
ze zouden --- Ze hadden / zouden --- Voorbeeld: Ze hadden hun lunch gegeten toen ze langskwam om hallo te zeggen. OF Ze komen liever niet naar de vergadering.
ze hebben --- Zij hebben --- Voorbeeld: ze hebben net een nieuw huis gekocht.

er is --- Er is / heeft --- Voorbeeld: er is een hotel in de volgende stad. OF Er zijn vandaag teveel telefoontjes geweest!
Er zal --- Er zal --- Voorbeeld: er moet een prijs worden betaald!
Het Rode --- Er was / zou --- Voorbeeld: hier is een goede verklaring voor. OF Daar zou een reden voor zijn.

dat is --- Dat is / heeft --- Voorbeeld: daar heb ik de laatste tijd aan gedacht. OF Dat is waarom ik niet kan komen.
dat zal --- Dat zal --- Voorbeeld: dat zal eerder gebeuren dan u denkt.
dat zou --- Dat had / zou --- Voorbeeld: Dat zou de reden zijn waarom. OF Dat was al voor mijn tijd gebeurd.

Negatieve weeën

zijn niet --- zijn niet --- Voorbeeld: ze komen volgende week niet.
kan niet --- kan niet --- Voorbeeld: ik kan u niet verstaan.
kon het niet --- kon niet --- Voorbeeld: hij kon zijn schoenen niet aantrekken!
niet --- deed niet --- Voorbeeld: we hebben Rome niet bezocht. We gingen rechtstreeks naar Florence.
niet --- doet niet --- Voorbeeld: hij speelt geen golf.
niet doen --- Niet doen --- Voorbeeld: ze houden niet van kaas.
had niet --- had niet --- Voorbeeld: daar had ik nog niet aan gedacht!
heeft niet --- heeft niet --- Voorbeeld: ze heeft nog niet gebeld.
is niet --- is niet --- Voorbeeld: ze luistert niet naar je.
niet mogen --- moet niet --- Voorbeeld: kinderen mogen niet met vuur spelen.
hoeft niet --- hoeft niet --- Voorbeeld: u hoeft zich daar geen zorgen over te maken.
moet niet --- zou niet --- Voorbeeld: u mag geen sigaretten roken.
was niet --- was niet --- Voorbeeld: ik maakte geen grapje toen ik dat zei.
waren niet --- waren niet --- Voorbeeld: ze waren niet uitgenodigd voor het feest.
zal niet --- zal niet --- Voorbeeld: ik kan de conferentie niet bijwonen.
zou het niet --- zou niet --- Voorbeeld: het zou haar niet verbazen als hij op het feest verscheen.

Contracties in spraak

Engelse leerlingen moeten vertrouwd raken met weeën om de grammatica van wat er gezegd wordt snel te begrijpen. Moedertaalsprekers van het Engels spreken meestal snel en glijden over functiewoorden zoals werkwoorden. De meeste Engelse samentrekkingen zijn samentrekkingen van helpende werkwoorden, dus een begrip van de rol die deze gecontracteerde helpende werkwoorden spelen in grammatica kan je helpen beter gesproken Engels te begrijpen.

Engelse leerlingen moeten zich vrij voelen om weeën te gebruiken wanneer ze spreken, maar het gebruik van weeën is niet verplicht. Als je liever spreekt met behulp van volledige helpende werkwoordsvormen, blijf dat doen, maar raak bekend met weeën om je begrip te vergroten.