Voortbouwend op de nieuwe woordenschat die studenten zojuist hebben geleerd, kun je 'er is' en 'er zijn' introduceren. Je hebt nog wat afbeeldingen nodig, sommige van deze afbeeldingen moeten hetzelfde nummer hebben om zowel de enkelvouds- als meervoudsvorm te oefenen.
Leraar: Staat er een auto op deze foto? Ja, er staat een auto op die foto. Staat er een boek op deze foto? Nee, er staat geen boek op die foto. (Modelleer het verschil tussen de vraag en het antwoord door te benadrukken 'is er' in de vraag en 'er is' in het antwoord. )
Leraar: Staat er een computer op deze foto?
Student (s): Ja, er staat een computer op die foto.
Leraar: Staat er een computer op deze foto?
Student (s): Nee, er staat geen computer op die foto.
Ga door met deze oefening met de alledaagse voorwerpen die je in de klas hebt gebracht. Wissel deze objecten af met objecten in de klas die ze al hebben geleerd, zodat je het verschil tussen 'dit' en 'dat' kunt versterken.
Leraar: Staan er drie auto's op deze foto? Ja, er staan vier auto's op die foto. Zijn er twee boeken op deze foto? Nee, er staan geen twee boeken op die foto. (Modelleer het verschil tussen de vraag en het antwoord door te benadrukken 'zijn er' in de vraag en 'er zijn' in het antwoord. Het is heel belangrijk dat je op dit moment specifieke cijfers gebruikt, omdat studenten nog niet bekend zijn met 'sommige' en 'elke')
Leraar: Zijn er vier mensen op deze foto?
Student (s): Ja, er zijn vier mensen op die foto.
Leraar: Staan er drie lampen op deze foto?
Student (s): Nee, er staan geen drie lampen op die foto.
Vervolg deze oefening met behulp van de illustraties die u in de klas hebt gebracht.
Leraar: (Geef elke student een andere illustratie.) Susan, stel alsjeblieft een vraag aan Paolo.
Student (s): Staat er een auto op deze foto?