Er werden vele duizenden foto's gemaakt tijdens de burgeroorlog, en in sommige opzichten werd het wijdverbreide gebruik van fotografie versneld door de oorlog. De meest voorkomende foto's waren portretten, die soldaten met hun nieuwe uniformen in studio's hadden genomen.
Ondernemende fotografen zoals Alexander Gardner reisden naar slagvelden en fotografeerden de nasleep van veldslagen. Gardner's foto's van Antietam bijvoorbeeld waren eind 1862 schokkend voor het publiek, omdat ze dode soldaten afbeeldden waar ze waren gevallen.
In bijna elke foto genomen tijdens de oorlog ontbreekt er iets: er is geen actie.
Ten tijde van de burgeroorlog was het technisch mogelijk om foto's te maken die actie zouden bevriezen. Maar praktische overwegingen maakten gevechtsfotografie onmogelijk.
Fotografie was niet ver van zijn kinderschoenen toen de burgeroorlog begon. De eerste foto's waren genomen in de jaren 1820, maar het was pas bij de ontwikkeling van het Daguerreotype in 1839 dat er een praktische methode bestond voor het bewaren van een vastgelegde afbeelding. De methode die Louis Daguerre in Frankrijk had ontwikkeld, werd in de jaren 1850 vervangen door een meer praktische methode.
De nieuwere natte plaatmethode gebruikte een glasplaat als negatief. Het glas moest worden behandeld met chemicaliën en het chemische mengsel stond bekend als "collodion".
Het mengen van het collodion en het voorbereiden van het glas kostte niet alleen veel tijd, het duurde enkele minuten, maar de belichtingstijd van de camera was ook lang, tussen drie en 20 seconden.
Als je goed kijkt naar studioportretten die zijn genomen ten tijde van de burgeroorlog, zul je merken dat mensen vaak op stoelen zitten of naast objecten staan waarop ze zich kunnen vestigen. Dat komt omdat ze heel stil moesten staan gedurende de tijd dat de lensdop van de camera was verwijderd. Als ze zouden bewegen, zou het portret wazig zijn.
In sommige fotostudio's zou een standaarduitrusting een ijzeren beugel zijn die achter het onderwerp werd geplaatst om het hoofd en de nek van de persoon te stabiliseren.
De meeste foto's in de jaren 1850 werden genomen in studio's onder zeer gecontroleerde omstandigheden met belichtingstijden van enkele seconden. Er was echter altijd een wens geweest om gebeurtenissen te fotograferen, met belichtingstijden kort genoeg om beweging te bevriezen.
In de late jaren 1850 werd een proces met behulp van sneller reagerende chemicaliën geperfectioneerd. En fotografen die werken voor de E. en H.T. Anthony & Company uit New York City begon foto's te maken van straatscènes die op de markt werden gebracht als 'Momentane weergaven'.
De korte belichtingstijd was een belangrijk verkoopargument en Anthony Company verbaasde het publiek door te adverteren dat sommige van zijn foto's in een fractie van een seconde werden genomen.
Een "Momentane weergave" gepubliceerd en op grote schaal verkocht door de Anthony Company was een foto van de enorme rally op Union Square in New York City op 20 april 1861, na de aanval op Fort Sumter. Een grote Amerikaanse vlag (vermoedelijk de vlag teruggebracht van het fort) werd zwaaiend in de wind gevangen genomen.
Dus hoewel de technologie bestond om actiefoto's te maken, gebruikten fotografen uit de burgeroorlog in het veld deze niet.
Het probleem met instant fotografie was destijds dat het sneller werkende chemicaliën vereiste die zeer gevoelig waren en niet goed zouden reizen.