Socratische onwetendheid verwijst paradoxaal genoeg naar een soort kennis - iemands openlijke erkenning van wat ze niet weten. Het wordt opgevangen door de bekende uitspraak: 'Ik weet maar één ding - dat ik niets weet.' Paradoxaal genoeg wordt socratische onwetendheid ook wel 'socratische wijsheid' genoemd.
Dit soort nederigheid met betrekking tot wat men weet, wordt geassocieerd met de Griekse filosoof Socrates (469-399 v.Chr.) Omdat hij wordt afgebeeld in verschillende dialogen van Plato. De duidelijkste verklaring ervan staat in de Verontschuldiging, de toespraak die Socrates ter verdediging hield toen hij werd vervolgd voor het bederven van de jeugd en de goddeloosheid. Socrates vertelt hoe zijn vriend Chaerephon door het orakel van Delphic werd verteld dat geen mens wijzer was dan Socrates. Socrates was ongelovig omdat hij zichzelf niet wijs achtte. Dus probeerde hij iemand te vinden die wijzer was dan hijzelf. Hij vond veel mensen die goed geïnformeerd waren over specifieke zaken, zoals schoenen maken of een schip besturen. Maar hij merkte op dat deze mensen ook dachten dat ze op dezelfde manier expert waren over andere zaken, terwijl ze dat duidelijk niet waren. Uiteindelijk concludeerde hij dat hij in zekere zin wijzer was dan anderen omdat hij niet dacht dat hij wist wat hij eigenlijk niet wist. Kortom, hij was zich bewust van zijn eigen onwetendheid.
In verschillende andere dialogen van Plato wordt Socrates getoond met iemand die denkt iets te begrijpen, maar die, wanneer er streng over wordt gevraagd, het helemaal niet begrijpt. Socrates geeft daarentegen vanaf het begin toe dat hij niet het antwoord weet op welke vraag dan ook.
In de Euthyphro wordt Euthyphro bijvoorbeeld gevraagd om vroomheid te definiëren. Hij doet vijf pogingen, maar Socrates schiet elke poging neer. Euthyphro geeft echter niet toe dat hij net zo onwetend is als Socrates; hij rent gewoon weg aan het einde van de dialoog als het witte konijn in Alice in Wonderland, waardoor Socrates nog steeds niet in staat is om vroomheid te definiëren (hoewel hij op het punt staat om voor goddeloosheid te worden berecht).
In de Ik nee, Socrates wordt door Meno gevraagd of deugd kan worden onderwezen en antwoordt door te zeggen dat hij niet weet omdat hij niet weet wat deugd is. Meno is verbaasd, maar het blijkt dat hij de term niet naar tevredenheid kan definiëren. Na drie mislukte pogingen klaagt hij dat Socrates zijn geest heeft verdoofd, in plaats van dat een pijlstaartrog zijn prooi verdooft. Vroeger kon hij welsprekend spreken over deugd, en nu kan hij niet eens zeggen wat het is. Maar in het volgende deel van de dialoog laat Socrates zien hoe het zuiveren van je geest van valse ideeën, zelfs als het iemand in een staat van zelfbekende onwetendheid achterlaat, een waardevolle en zelfs noodzakelijke stap is om iets te leren. Hij doet dit door te laten zien hoe een slavenjongen een wiskundig probleem alleen kan oplossen als hij eenmaal heeft erkend dat de niet-geteste overtuigingen die hij al had vals waren.
Deze aflevering in de Ik nee benadrukt het filosofische en historische belang van socratische onwetendheid. Westerse filosofie en wetenschap komen pas op gang als mensen dogmatisch beginnen te vragen om overtuigingen te helpen. De beste manier om dit te doen is om te beginnen met een sceptische houding, ervan uitgaande dat je nergens zeker van bent. Deze benadering werd het meest beroemd overgenomen door Descartes (1596-1651) in zijn meditaties.
In feite is het de vraag hoe haalbaar het is om een houding van socratische onwetendheid over alle zaken te handhaven. Zeker, Socrates in de Verontschuldiging handhaaft deze positie niet consistent. Hij zegt bijvoorbeeld dat hij volkomen zeker is dat een goede man geen echte schade kan overkomen. En hij is er net zo zeker van dat "het niet-onderzochte leven het leven niet waard is."