Het Romeinse leger van de Romeinse Republiek

Het Romeinse leger (exercitus) begon niet als de overtuigende vechtmachine die Europa domineerde tot aan de Rijn, delen van Azië en Afrika. Het begon als het parttime Griekse leger, met boeren die na een korte zomercampagne naar hun velden terugkeerden. Toen veranderde het in een professionele organisatie met lange servicevoorwaarden ver van huis. De Romeinse generaal en zevenvoudig consul Marius wordt beschouwd als verantwoordelijk voor de verandering van het Romeinse leger in zijn professionele vorm. Hij gaf de armste klassen in Rome de mogelijkheid om carrière militair te worden, gaf land aan veteranen en veranderde de samenstelling van het legioen.

Werving van soldaten voor het Romeinse leger

Het Romeinse leger veranderde in de loop van de tijd. De consuls hadden de macht om troepen te rekruteren, maar in de laatste jaren van de Republiek vervingen provinciale gouverneurs troepen zonder de goedkeuring van de consuls. Dit leidde tot legionairs die loyaal waren aan hun generaals in plaats van Rome. Vóór Marius was de werving beperkt tot burgers die waren ingeschreven in de top 5 van de Romeinse klassen. Tegen het einde van de sociale oorlog (87 v.Chr.) Hadden de meeste vrije mannen in Italië het recht om dienst te nemen en door het bewind van Caracalla of Marcus Aurelius werd het uitgebreid tot de hele Romeinse wereld. Vanaf Marius zaten er tussen de 5000 en 6200 in de legioenen.

Legioen onder Augustus

Het Romeinse leger onder Augustus bestond uit 25 legioenen (volgens Tacitus). Elk legioen bestond uit ongeveer 6000 mannen en een groot aantal hulpfunctionarissen. Augustus verhoogde de tijd van dienst van 6 tot 20 jaar voor legionairs. Hulpfunctionarissen (niet-burger inboorlingen) ingeschreven voor 25 jaar. EEN legatus, ondersteund door 6 militaire tribunes, leidde een legioen, bestaande uit 10 cohorten. 6 eeuwen maakten een cohort. Tegen de tijd van Augustus had een eeuw 80 mannen. De leider van de eeuw was de centurio. De senior centurion heette de primus pilus. Er waren ook ongeveer 300 cavalerie verbonden aan een legioen.

Contubernium van soldaten in het Romeinse leger

Er was één leren slaaptent voor een groep van 8 legionairs. Deze kleinste militaire groep werd aangeduid als een contubernium en de 8 mannen waren contubernales. Elk contubernium had een ezel om de tent te dragen en twee steuntroepen. 10 dergelijke groepen vormden een eeuw. Elke soldaat droeg 2 palen en graafgereedschap zodat ze elke nacht hun kamp konden opzetten. Er zouden ook slaven zijn verbonden aan elk cohort. Militair historicus Jonathan Roth schatte dat het er 2 waren calones of slaven geassocieerd met elk contubernium.

"De grootte en organisatie van het Romeinse keizerlijke legioen", door Jonathan Roth; Historia: Zeitschrift für Alte Geschichte, Vol. 43, nr. 3 (3rd Qtr., 1994), pp. 346-362

Legioennamen

Legioenen waren genummerd. Extra namen gaven de plaats aan waar de troepen werden aangeworven, en de naam gemella of Gemina betekende dat de troepen uit de fusie van twee andere legioenen kwamen.

Straffen van het Romeinse leger

Een manier om discipline te waarborgen was het systeem van straffen. Dit kunnen lichamelijke (geseling, gerstrantsoenen in plaats van tarwe), geld, degradatie, executie, decimatie en ontbinding zijn. Decimatie betekende dat één op de 10 soldaten in een cohort werd gedood door de rest van de mannen in het cohort door knuppelen of stenigen (bastonnade of fustuarium). Ontbinding werd waarschijnlijk gebruikt voor muiterij door een legioen.

Belegeringsoorlogvoering

De eerste grote belegeringsoorlog werd gevoerd door Camillus tegen de Veii. Het duurde zo lang dat hij voor het eerst de soldaten betaalde. Julius Caesar schrijft over belegering van steden door zijn leger in Gallië. Romeinse soldaten bouwden een muur rond de mensen om te voorkomen dat voorraden binnenkwamen of mensen uitstapten. Soms konden de Romeinen de watertoevoer afsluiten. Romeinen konden een ramapparaat gebruiken om een ​​gat in de stadsmuren te breken. Ze gebruikten ook katapulten om raketten naar binnen te slingeren.

De Romeinse soldaat

"De Re Militari", geschreven in de 4e eeuw door Flavius ​​Vegetius Renatus, bevat een beschrijving van de kwalificaties van de Romeinse soldaat:

"Laat daarom de jeugd die moet worden gekozen voor krijgsopdrachten opmerkzame ogen hebben, zijn hoofd omhoog houden, een brede borst, gespierde schouders, sterke armen, lange vingers, niet te uitgebreide wachtmaat, magere hammen en kalveren en voeten niet opgezwollen met overbodig vlees, maar hard en geknoopt met spieren. Wanneer je deze tekens in de rekruut vindt, maak je geen zorgen over zijn lengte [Marius had 5'10 ingesteld in de Romeinse maat als de minimale hoogte]. Het is meer nuttig voor soldaten om sterk en dapper te zijn dan groot. "

Romeinse soldaten moesten marcheren met een gewoon tempo van 20 Romeinse mijlen in 5 zomeruren en met een snel militair tempo van 24 Romeinse mijlen in 5 zomeruren met een rugzak van 70 pond.

De soldaat zwoer een eed van loyaliteit en impliciete gehoorzaamheid aan zijn commandant. In oorlog kan een soldaat die de orde van de generaal heeft overtreden of niet heeft uitgevoerd, worden bestraft met de dood, zelfs als de actie gunstig was geweest voor het leger.

bronnen