Libië is een democratie, maar een met een uiterst fragiele politieke orde, waar de spiermassa van gewapende milities vaak het gezag van de gekozen regering vervangt. De Libische politiek is chaotisch, gewelddadig en wordt betwist tussen rivaliserende regionale belangen en militaire commandanten die strijden om macht sinds de val van kolonel Muammar al-Qaddafi in 2011.
De wetgevende macht is in handen van het Algemeen Nationaal Congres (GNC), een interim-parlement dat een nieuwe grondwet moet aannemen die de weg zou effenen voor nieuwe parlementsverkiezingen. Verkozen in juli 2012 in de eerste vrije peilingen in decennia, nam het GNC het stokje over van de National Transitional Council (NTC), een interim-orgaan dat Libië regeerde na de opstand van 2011 tegen het regime van Qaddafi.
De verkiezingen van 2012 werden grotendeels geprezen als eerlijk en transparant, met een solide opkomst van 62% van de kiezers. Het lijdt geen twijfel dat de meerderheid van de Libiërs democratie omarmt als het beste regeringsmodel voor hun land. De vorm van de politieke orde blijft echter onzeker. Het interim-parlement zal naar verwachting een speciaal panel selecteren dat een nieuwe grondwet zal opstellen, maar het proces is vastgelopen op diepe politieke verdeeldheid en endemisch geweld.
Zonder constitutionele orde worden de bevoegdheden van de premier voortdurend in twijfel getrokken in het parlement. Erger nog, staatsinstellingen in de hoofdstad Tripoli worden vaak door iedereen genegeerd. De veiligheidstroepen zijn zwak en grote delen van het land worden effectief geregeerd door gewapende milities. Libië herinnert eraan dat het opnieuw opbouwen van een democratie een lastige taak is, met name in landen die uit burgerconflicten komen.
Het regime van Qaddafi was sterk gecentraliseerd. De staat werd gerund door een nauwe kring van Qaddafi's naaste medewerkers, en veel Libiërs voelden dat andere regio's werden gemarginaliseerd ten gunste van de hoofdstad Tripoli. Het gewelddadige einde van de dictatuur van Qaddafi bracht een explosie van politieke activiteit teweeg, maar ook een heropleving van regionale identiteiten. Dit is het meest duidelijk in de rivaliteit tussen West-Libië met Tripoli en Oost-Libië met de stad Benghazi, beschouwd als de bakermat van de opstand van 2011.
De steden die in 2011 opstonden tegen Qaddafi hebben een zekere mate van autonomie van de centrale overheid gekregen die ze nu niet willen opgeven. Voormalige rebellenmilities hebben hun vertegenwoordigers in belangrijke ministeries geïnstalleerd en gebruiken hun invloed om beslissingen te blokkeren die zij als schadelijk voor hun thuisregio's beschouwen. Meningsverschillen worden vaak opgelost door de dreiging of (in toenemende mate) het daadwerkelijke gebruik van geweld, waardoor obstakels voor de ontwikkeling van een democratische orde worden gecementeerd.