De eerste van de 126 sonnetten van Shakespeare zijn gericht aan een jonge man - beschreven als de 'schone jeugd' - en onthullen een diepe, liefdevolle vriendschap. De spreker moedigt de vriend aan zich voort te planten zodat zijn jeugdige schoonheid kan worden voortgezet door zijn kinderen. De spreker gelooft ook dat de schoonheid van de man kan worden bewaard in zijn poëzie, zoals het laatste couplet van Sonnet 17 onthult:
Maar leefde een kind van jou die tijd, [in de toekomst]
Je zou twee keer moeten leven: erin, en in mijn rijm.
Sommigen geloven dat de intimiteit van de relatie tussen de spreker en de jongeman het bewijs is van de homoseksualiteit van Shakespeare. Dit is echter waarschijnlijk een zeer moderne lezing van een klassieke tekst. Er was geen openbare reactie op de relatie toen de sonnetten voor het eerst werden gepubliceerd door Thomas Thorpe in 1609, wat suggereert dat de uitdrukking van een diepe vriendschap door dergelijke taal volkomen acceptabel was in de tijd van Shakespeare. Het was misschien meer schokkend voor de Victoriaanse gevoeligheid.
Een volledige lijst van de Fair Youth Sonnets (Sonnets 1 - 126) is ook beschikbaar.