Een agrarische samenleving richt haar economie vooral op de landbouw en de teelt van grote velden. Dit onderscheidt het van de jager-verzamelaarsmaatschappij, die niets van zijn eigen voedsel produceert, en de tuinbouwmaatschappij, die voedsel produceert in kleine tuinen in plaats van velden.
De overgang van jager-verzamelaarsverenigingen naar agrarische samenlevingen wordt de Neolithische revolutie genoemd en heeft op verschillende momenten in verschillende delen van de wereld plaatsgevonden. De vroegst bekende neolithische revolutie vond plaats tussen 10.000 en 8.000 jaar geleden in de vruchtbare halve maan - het gebied van het Midden-Oosten dat zich uitstrekt van het huidige Irak tot Egypte. Andere gebieden van agrarische maatschappelijke ontwikkeling zijn Midden- en Zuid-Amerika, Oost-Azië (India), China en Zuidoost-Azië.
Hoe jager-verzamelaarsamenlevingen overgingen op agrarische samenlevingen is onduidelijk. Er zijn veel theorieën, waaronder theorieën over klimaatverandering en sociale druk. Maar op een gegeven moment hebben deze samenlevingen opzettelijk gewassen geplant en hun levenscycli aangepast aan de levenscycli van hun landbouw.
Agrarische verenigingen zorgen voor complexere sociale structuren. Jager-verzamelaars brengen een buitensporige hoeveelheid tijd door op zoek naar voedsel. De arbeid van de boer zorgt voor overtollig voedsel, dat gedurende langere tijd kan worden opgeslagen, en bevrijdt daarmee andere leden van de samenleving van de zoektocht naar voedingsmiddelen. Dit zorgt voor een grotere specialisatie onder leden van agrarische samenlevingen.
Omdat land in een agrarische samenleving de basis is voor rijkdom, worden sociale structuren rigide. Landeigenaren hebben meer macht en prestige dan degenen die geen land hebben om gewassen te produceren. Agrarische samenlevingen hebben dus vaak een heersende klasse van landeigenaren en een lagere klasse van werknemers.
Bovendien zorgt de beschikbaarheid van overtollig voedsel voor een grotere bevolkingsdichtheid. Uiteindelijk leiden agrarische samenlevingen naar stedelijke.
Naarmate jager-verzamelaarsgemeenschappen evolueren naar agrarische samenlevingen, evolueren agrarische samenlevingen ook naar industriële samenlevingen. Wanneer minder dan de helft van de leden van een agrarische samenleving actief bezig is met landbouw, is die samenleving industrieel geworden. Deze samenlevingen importeren voedsel en hun steden zijn centra van handel en productie.
Industriële samenlevingen zijn ook innovators in technologie. Vandaag wordt de industriële revolutie nog steeds toegepast op agrarische samenlevingen. Hoewel het nog steeds de meest voorkomende vorm van menselijke economische activiteit is, is de landbouw verantwoordelijk voor steeds minder van de wereldwijde productie. Technologie die wordt toegepast in de landbouw heeft geleid tot een toename van de productie van landbouwbedrijven, terwijl minder echte landbouwers nodig zijn.