Voedselketens tonen de stroom van energie van energieproducenten naar energieconsumenten in een hiërarchie binnen een ecosysteem. De trofische piramide geeft deze energiestroom grafisch weer. Binnen de trofische piramide zijn er vijf trofische niveaus, die elk een groep organismen vertegenwoordigen die op dezelfde manier energie verkrijgen.
De overdracht van energie van organismen die hun eigen voedsel maken naar degenen die hun energie halen uit het consumeren van andere organismen is fundamenteel voor de niveauhiërarchie. Deze niveaus vormen de trofische piramide.
De trofische piramide is een grafische manier om de beweging van energie door de voedselketen te laten zien. De hoeveelheid beschikbare energie neemt af naarmate we hoger op trofische niveaus komen. Dit proces is niet het meest efficiënt. Geschat wordt dat slechts ongeveer 10% van de verbruikte energie als biomassa eindigt als we elk trofisch niveau omhoog gaan.
Terwijl sommige organismen (autotrofen) energie kunnen produceren, moeten andere (heterotrofen) andere organismen consumeren om aan hun energiebehoeften te voldoen. Trofische niveaus stellen ons in staat om de algemene energierelatie tussen verschillende organismen te zien, evenals hoe die energie door de voedselketen stroomt.
De eerste trofisch niveau is samengesteld uit algen en planten. Organismen op dit niveau worden producenten genoemd, omdat ze hun eigen voedsel maken door fotosynthese te gebruiken om lichtenergie om te zetten in chemische energie. Deze organismen staan bekend als autotrofen. Voorbeelden hiervan zijn zeewier, bomen en verschillende planten.
De tweede trofisch niveau is samengesteld uit herbivoren: dieren die planten eten. Ze worden beschouwd als primaire consumenten, omdat ze de eerste zijn die de producenten opeten die hun eigen voedsel maken. Voorbeelden van herbivoren zijn koeien, herten, schapen en konijnen, die allemaal een verscheidenheid aan plantaardig materiaal consumeren.
De derde trofisch niveau is samengesteld uit carnivoren en alleseters. Carnivoren zijn dieren die andere dieren eten, terwijl omnivoren dieren zijn die andere dieren eten en planten. Deze groep wordt beschouwd als secundaire consumenten, omdat zij de dieren eten die de producenten eten. Voorbeelden hiervan zijn slangen en beren.
De vierde tropisch niveau is ook samengesteld uit carnivoren en alleseters. In tegenstelling tot het derde niveau zijn dit echter dieren die andere carnivoren eten. Daarom staan ze bekend als tertiaire consumenten. Adelaars zijn tertiaire consumenten.
De vijfde trofisch niveau is samengesteld uit toproofdieren. Dit zijn dieren die geen natuurlijke roofdieren hebben en dus aan de top van de trofische piramide staan. Leeuwen en cheeta's zijn toproofdieren.
Wanneer organismen sterven, worden andere organismen genoemd decomposers consumeer ze en breek ze af zodat de cyclus van energie doorgaat. Schimmels en bacteriën zijn voorbeelden van ontbinders. Organismen genoemd detrivores dragen ook bij aan deze energiecyclus. Detrivores zijn organismen die dood organisch materiaal consumeren. Voorbeelden van detrivoren zijn gieren en wormen.