Het functionalistische perspectief, ook wel functionalisme genoemd, is een van de belangrijkste theoretische perspectieven in de sociologie. Het heeft zijn oorsprong in de werken van Emile Durkheim, die vooral geïnteresseerd was in hoe sociale orde mogelijk is of hoe de samenleving relatief stabiel blijft. Als zodanig is het een theorie die zich richt op het macroniveau van de sociale structuur, in plaats van op het microniveau van het dagelijks leven. Opmerkelijke theoretici zijn Herbert Spencer, Talcott Parsons en Robert K. Merton.
"De totaliteit van overtuigingen en sentimenten die de gemiddelde leden van een samenleving gemeen hebben, vormt een bepaald systeem met een eigen leven. Het kan het collectieve of creatieve bewustzijn worden genoemd." De arbeidsverdeling (1893)
Functionalisme stelt dat de maatschappij meer is dan de som der delen; veeleer werkt elk aspect ervan voor de stabiliteit van het geheel. Durkheim beschouwde de samenleving als een organisme, omdat elke component een noodzakelijke rol speelt, maar niet alleen kan functioneren. Wanneer een deel een crisis ervaart, moeten anderen zich aanpassen om de leegte op de een of andere manier te vullen.
In de functionalistische theorie bestaan de verschillende delen van de samenleving voornamelijk uit sociale instellingen, die elk zijn ontworpen om in verschillende behoeften te voorzien. Familie, overheid, economie, media, onderwijs en religie zijn belangrijk voor het begrijpen van deze theorie en de kerninstellingen die de sociologie definiëren. Volgens het functionalisme bestaat een instelling alleen omdat het een vitale rol speelt in het functioneren van de samenleving. Als het geen rol meer speelt, sterft een instelling weg. Wanneer nieuwe behoeften evolueren of ontstaan, zullen nieuwe instellingen worden gecreëerd om hieraan te voldoen.
In veel samenlevingen biedt de overheid onderwijs aan de kinderen van het gezin, dat op zijn beurt belastingen betaalt waarvan de staat afhankelijk is om te blijven rennen. Het gezin vertrouwt op de school om kinderen te helpen opgroeien om goede banen te hebben, zodat ze hun eigen gezin kunnen opvoeden en ondersteunen. In het proces worden de kinderen gezagsgetrouwe, belastingbetalende burgers die de staat ondersteunen. Vanuit het functionalistische perspectief, als alles goed gaat, produceren de delen van de samenleving orde, stabiliteit en productiviteit. Als alles niet goed gaat, moeten de delen van de samenleving zich aanpassen om nieuwe vormen van orde, stabiliteit en productiviteit te produceren.
Functionalisme benadrukt de consensus en orde in de samenleving, gericht op sociale stabiliteit en gedeelde publieke waarden. Vanuit dit perspectief leidt desorganisatie in het systeem, zoals afwijkend gedrag, tot verandering omdat maatschappelijke componenten zich moeten aanpassen om stabiliteit te bereiken. Wanneer een deel van het systeem disfunctioneel is, beïnvloedt dit alle andere delen en creëert het sociale problemen, die sociale verandering veroorzaken.
Het functionalistische perspectief bereikte zijn grootste populariteit onder Amerikaanse sociologen in de jaren veertig en vijftig. Terwijl Europese functionalisten zich oorspronkelijk concentreerden op het verklaren van de innerlijke werking van sociale orde, concentreerden Amerikaanse functionalisten zich op het ontdekken van het doel van menselijk gedrag. Onder deze Amerikaanse functionalistische sociologen was Robert K. Merton, die menselijke functies in twee soorten verdeelde: manifeste functies, die opzettelijke en voor de hand liggende zijn, en latente functies, die onbedoelde en niet voor de hand liggende zijn.
De duidelijke functie van het bezoeken van een plaats van aanbidding, bijvoorbeeld, is het oefenen van iemands geloof als onderdeel van een religieuze gemeenschap. De latente functie kan echter zijn om volgers te helpen leren om persoonlijke waarden te onderscheiden van institutionele waarden. Met gezond verstand worden manifeste functies gemakkelijk zichtbaar. Toch is dit niet noodzakelijkerwijs het geval voor latente functies, die vaak vereisen dat een sociologische benadering wordt onthuld.
Antonio Gramsci. Hulton Archive / Getty ImagesVeel sociologen hebben kritiek op het functionalisme vanwege de verwaarlozing van de vaak negatieve implicaties van sociale orde. Sommige critici, zoals de Italiaanse theoreticus Antonio Gramsci, beweren dat het perspectief de status-quo rechtvaardigt en het proces van culturele hegemonie dat het in stand houdt.
Functionalisme moedigt mensen niet aan om een actieve rol te spelen bij het veranderen van hun sociale omgeving, zelfs wanneer dit hun ten goede kan komen. In plaats daarvan beschouwt functionalisme agitatie voor sociale verandering als ongewenst omdat de verschillende delen van de samenleving op een ogenschijnlijk organische manier eventuele problemen zullen compenseren.
Bijgewerkt door Nicki Lisa Cole, Ph.D.