Geografen proberen vaak plaatsen te categoriseren met behulp van een schaal van ontwikkeling, waarbij landen vaak worden onderverdeeld in de 'ontwikkelde' en 'zich ontwikkelende', 'eerste wereld' en 'derde wereld', of 'kern' en 'periferie'. Al deze labels zijn gebaseerd op het beoordelen van de ontwikkeling van een land, maar dit roept de vraag op: wat betekent het precies om "ontwikkeld" te worden, en waarom hebben sommige landen zich ontwikkeld, andere niet? Sinds het begin van de twintigste eeuw hebben geografen en degenen die betrokken zijn bij het enorme gebied van ontwikkelingsstudies getracht deze vraag te beantwoorden, en hebben daarbij veel verschillende modellen bedacht om dit fenomeen te verklaren.
Een van de belangrijkste denkers in de twintigste-eeuwse ontwikkelingsstudies was W.W. Rostow, een Amerikaanse econoom en regeringsfunctionaris. Voorafgaand aan Rostow, waren benaderingen van ontwikkeling gebaseerd op de veronderstelling dat "modernisering" werd gekenmerkt door de Westerse wereld (rijkere, machtigere landen in die tijd), die in staat waren om verder te gaan van de eerste fasen van onderontwikkeling. Dienovereenkomstig zouden andere landen zichzelf naar het Westen moeten modelleren en streven naar een "moderne" staat van kapitalisme en liberale democratie. Op basis van deze ideeën schreef Rostow zijn klassieke 'stadia van economische groei' in 1960, waarin vijf stappen werden gepresenteerd die alle landen moeten doorlopen om zich te ontwikkelen: 1) traditionele samenleving, 2) randvoorwaarden om op te stijgen, 3) op te stijgen, 4) rijden tot volwassenheid en 5) leeftijd van hoge massaconsumptie. Het model beweerde dat alle landen ergens in dit lineaire spectrum bestaan en door elke fase in het ontwikkelingsproces omhoog klimmen:
Het Stages of Growth-model van Rostow is een van de meest invloedrijke ontwikkelingstheorieën van de twintigste eeuw. Het was echter ook gegrond in de historische en politieke context waarin hij schreef. "Stadia van economische groei" werd gepubliceerd in 1960, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, en met de ondertitel "Een niet-communistisch manifest" was het openlijk politiek. Rostow was fel anti-communistisch en rechts; hij modelleerde zijn theorie naar westerse kapitalistische landen, die zich hadden geïndustrialiseerd en verstedelijkt. Als medewerker in de administratie van president John F. Kennedy promootte Rostow zijn ontwikkelingsmodel als onderdeel van het buitenlands beleid van de VS. Het model van Rostow illustreert niet alleen de wens om landen met een lager inkomen bij te staan in het ontwikkelingsproces, maar ook om de invloed van de Verenigde Staten op die van communistisch Rusland te laten gelden.
Industrialisatie, verstedelijking en handel in de geest van Rostow's model worden door velen nog steeds gezien als een routekaart voor de ontwikkeling van een land. Singapore is een van de beste voorbeelden van een land dat op deze manier groeide en is nu een opmerkelijke speler in de wereldeconomie. Singapore is een Zuidoost-Aziatisch land met meer dan vijf miljoen inwoners en toen het in 1965 onafhankelijk werd, leek het geen uitzonderlijke groeivooruitzichten te hebben. Het is echter vroeg geïndustrialiseerd en heeft winstgevende productie- en hightechindustrieën ontwikkeld. Singapore is nu sterk verstedelijkt, met 100% van de bevolking als 'stedelijk' beschouwd. Het is een van de meest gewilde handelspartners op de internationale markt, met een hoger inkomen per hoofd van de bevolking dan veel Europese landen.
Zoals het geval in Singapore laat zien, werpt het model van Rostow nog steeds licht op een succesvolle weg naar economische ontwikkeling voor sommige landen. Er zijn echter veel kritiek op zijn model. Terwijl Rostow het geloof in een kapitalistisch systeem illustreert, hebben wetenschappers zijn voorkeur voor een westers model bekritiseerd als de enige weg naar ontwikkeling. Rostow zet vijf beknopte stappen op weg naar ontwikkeling en critici hebben aangehaald dat niet alle landen zich op zo'n lineaire manier ontwikkelen; sommigen slaan stappen over of nemen verschillende paden. De theorie van Rostow kan worden geclassificeerd als 'top-down', of een theorie die de nadruk legt op een moderniseringseffect van de stedelijke industrie en de westerse invloed om een land als geheel te ontwikkelen. Latere theoretici hebben deze benadering betwist en de nadruk gelegd op een "bottom-up" ontwikkelingsparadigma, waarin landen door lokale inspanningen zelfvoorzienend worden en stedelijke industrie niet nodig is. Rostow gaat er ook vanuit dat alle landen de wens hebben om zich op dezelfde manier te ontwikkelen, met als einddoel een hoge massaconsumptie, zonder rekening te houden met de diversiteit aan prioriteiten die elke samenleving heeft en verschillende ontwikkelingsmaatregelen. Hoewel Singapore bijvoorbeeld een van de economisch meest welvarende landen is, heeft het ook een van de grootste inkomensverschillen ter wereld. Ten slotte negeert Rostow een van de meest fundamentele geografische principes: locatie en situatie. Rostow gaat ervan uit dat alle landen een gelijke kans hebben om zich te ontwikkelen, ongeacht de bevolkingsomvang, natuurlijke hulpbronnen of locatie. Singapore heeft bijvoorbeeld een van 's werelds drukste handelshavens, maar dit zou niet mogelijk zijn zonder zijn voordelige geografie als eilandnatie tussen Indonesië en Maleisië.
Ondanks de vele kritieken op het model van Rostow, is het nog steeds een van de meest geciteerde ontwikkelingstheorieën en een primair voorbeeld van de kruising van geografie, economie en politiek.
bronnen:
Binns, Tony, et al. Geography of Development: An Introduction to Development Studies, 3rd ed. Harlow: Pearson Education, 2008.
"Singapore." CIA World Factbook, 2012. Central Intelligence Agency. 21 augustus 2012.