De Amerikaanse federale overheid reguleert privé-ondernemingen op verschillende manieren. Verordening valt in twee algemene categorieën. Economische regulering beoogt, direct of indirect, de prijzen te beheersen. Traditioneel heeft de regering getracht te voorkomen dat monopolies zoals elektriciteitsbedrijven de prijzen zouden verhogen tot boven het niveau dat zou zorgen voor redelijke winst.
Soms heeft de overheid de economische controle ook uitgebreid naar andere soorten industrieën. In de jaren na de Grote Depressie bedacht het een complex systeem om de prijzen voor landbouwproducten te stabiliseren, die de neiging hebben sterk te fluctueren in reactie op snel veranderende vraag en aanbod. Een aantal andere industrieën - vrachtvervoer en later luchtvaartmaatschappijen - hebben met succes zelf regelgeving gezocht om te beperken wat zij als schadelijk voor de prijs hebben beschouwd.
Een andere vorm van economische regulering, antitrustwetgeving, wil de marktwerking versterken zodat directe regulering overbodig is. De overheid - en soms private partijen - hebben antitrustwetgeving gebruikt om praktijken of fusies te verbieden die de concurrentie onnodig zouden beperken.
De overheid oefent ook controle uit op particuliere bedrijven om sociale doelen te bereiken, zoals het beschermen van de gezondheid en veiligheid van het publiek of het handhaven van een schone en gezonde omgeving. De Amerikaanse Food and Drug Administration verbiedt bijvoorbeeld schadelijke medicijnen; de Occupational Safety and Health Administration beschermt werknemers tegen gevaren die ze tijdens hun werk kunnen tegenkomen; het Environmental Protection Agency probeert de water- en luchtvervuiling te beheersen.
De Amerikaanse houding ten opzichte van regulering veranderde aanzienlijk tijdens de laatste drie decennia van de 20e eeuw. Vanaf de jaren zeventig begonnen beleidsmakers zich steeds meer zorgen te maken dat economische regelgeving inefficiënte bedrijven beschermde ten koste van consumenten in industrieën zoals luchtvaartmaatschappijen en vrachtwagens. Tegelijkertijd hebben technologische veranderingen nieuwe concurrenten voortgebracht in sommige industrieën, zoals telecommunicatie, die ooit als natuurlijke monopolies werden beschouwd. Beide ontwikkelingen hebben geleid tot een reeks wetten die de regelgeving versoepelen.
Terwijl leiders van beide politieke partijen in het algemeen de voorkeur gaven aan economische deregulering in de jaren zeventig, tachtig en negentig, was er minder overeenstemming over voorschriften die bedoeld waren om sociale doelen te bereiken. Sociale regulering was in de jaren na de depressie en de Tweede Wereldoorlog steeds belangrijker geworden, en opnieuw in de jaren zestig en zeventig. Maar tijdens het presidentschap van Ronald Reagan in de jaren tachtig versoepelde de regering de regels om werknemers, consumenten en het milieu te beschermen, met het argument dat regulering de vrije onderneming belemmerde, de kosten van zakendoen verhoogde en dus bijdroeg aan de inflatie. Toch bleven veel Amerikanen hun bezorgdheid uiten over specifieke gebeurtenissen of trends, waardoor de overheid op sommige gebieden nieuwe regelgeving uitvaardigde, waaronder milieubescherming.
Sommige burgers hebben zich ondertussen tot de rechtbank gewend wanneer zij vinden dat hun gekozen functionarissen bepaalde kwesties niet snel of krachtig genoeg aanpakken. In de jaren negentig bijvoorbeeld klaagden individuen en uiteindelijk de overheid zelf over tabaksmaatschappijen over de gezondheidsrisico's van het roken van sigaretten. Een grote financiële regeling voorzag staten van langetermijnbetalingen om medische kosten te dekken om aan roken gerelateerde ziekten te behandelen.
Dit artikel is aangepast uit het boek "Outline of the U.S. Economy" van Conte en Carr en is aangepast met toestemming van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.