Met Karl Marx, Émile Durkheim, W.E.B. DuBois en Harriet Martineau, Max Weber wordt beschouwd als een van de grondleggers van de sociologie. Weber leeft en werkt tussen 1864 en 1920 en wordt herinnerd als een productieve sociale theoreticus die zich richtte op economie, cultuur, religie, politiek en het samenspel onderling. Drie van zijn grootste bijdragen aan de sociologie omvatten de manier waarop hij de relatie tussen cultuur en economie theoretiseerde, zijn gezagstheorie en zijn concept van de ijzeren kooi van rationaliteit.
Webers meest bekende en meest gelezen werk is De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme. Dit boek wordt algemeen beschouwd als een mijlpaal in de sociale theorie en sociologie, omdat Weber op overtuigende wijze de belangrijke verbanden tussen cultuur en economie illustreert. Weber, geplaatst tegen de historische materialistische benadering van Marx om de opkomst en ontwikkeling van het kapitalisme te theoretiseren, presenteerde een theorie waarin de waarden van het ascetisch protestantisme het acquisitief karakter van het kapitalistische economische systeem bevorderden.
Webers discussie over de relatie tussen cultuur en economie was destijds een baanbrekende theorie. Het vestigde een belangrijke theoretische traditie in de sociologie om het culturele rijk van waarden en ideologie serieus te nemen als een sociale kracht die in wisselwerking staat met en andere aspecten van de samenleving beïnvloedt, zoals politiek en economie.
Weber heeft een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan de manier waarop we begrijpen hoe mensen en instellingen gezag krijgen in de samenleving, hoe ze het behouden en hoe het ons leven beïnvloedt. Weber verwoordde zijn gezagstheorie in het essay Politiek als een roeping, die voor het eerst vorm kreeg in een lezing die hij in 1919 in München gaf. Weber theoretiseerde dat er drie vormen van autoriteit zijn die mensen en instellingen in staat stellen om legitieme heerschappij over de samenleving te bereiken: 1. traditioneel, of geworteld in de tradities en waarden van het verleden dat volgt de logica van "zo zijn de dingen altijd geweest"; 2. charismatisch, of die gebaseerd is op individuele positieve en bewonderenswaardige kenmerken zoals heldendom, relateerbaar zijn en visionair leiderschap tonen; en 3. juridisch-rationeel, of datgene dat is geworteld in de wetten van de staat en wordt vertegenwoordigd door degenen die zijn toevertrouwd om hen te beschermen.
Deze theorie van Weber weerspiegelt zijn focus op het politieke, sociale en culturele belang van de moderne staat als een apparaat dat een sterke invloed heeft op wat er gebeurt in de samenleving en in ons leven.
Het analyseren van de effecten die de "ijzeren kooi" van bureaucratie op individuen in de samenleving heeft, is een van Webers mijlpaalbijdragen aan de sociale theorie, die hij verwoorde in De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme. Weber gebruikte de uitdrukking oorspronkelijk stahlhartes Gehäuse in het Duits, om te verwijzen naar de manier waarop de bureaucratische rationaliteit van moderne westerse samenlevingen het sociale en individuele leven fundamenteel beperkt en stuurt. Weber legde uit dat de moderne bureaucratie georganiseerd was rond rationele principes zoals hiërarchische rollen, gecompartimenteerde kennis en rollen, een gepercipieerd op verdiensten gebaseerd systeem van tewerkstelling en vooruitgang, en de wettelijke-rationaliteitsautoriteit van de rechtsstaat. Aangezien dit systeem van heerschappij - gebruikelijk in moderne westerse staten - als legitiem en dus onbetwistbaar wordt beschouwd, oefent het uit wat Weber als een extreme en onrechtvaardige invloed op andere aspecten van de samenleving en het individuele leven beschouwde: de ijzeren kooi beperkt vrijheid en mogelijkheid.
Dit aspect van Webers theorie zou een grote invloed hebben op de verdere ontwikkeling van de sociale theorie en werd uitgebreid gebouwd door de kritische theoretici die verbonden zijn aan de Frankfurt School.