Het noemen van voorbeelden van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen is een veel voorkomende huiswerkopdracht omdat het je aan het denken zet over faseveranderingen en de toestand van de materie.
Vaste stoffen zijn een vorm van materie die een duidelijke vorm en volume heeft.
Vloeistoffen zijn een vorm van materie die een bepaald volume heeft maar geen gedefinieerde vorm. Vloeistoffen kunnen stromen en de vorm van hun container aannemen.
Een gas is een vorm van materie die geen gedefinieerde vorm of volume heeft. Gassen zetten uit om de ruimte te vullen die ze krijgen.
Afhankelijk van de temperatuur en druk kan de materie van de ene toestand naar de andere overgaan:
Toenemende druk en afnemende temperatuur dwingen atomen en moleculen dichter bij elkaar zodat hun rangschikking meer geordend wordt. Gassen worden vloeistoffen; vloeistoffen worden vaste stoffen. Anderzijds kunnen de toenemende temperatuur en de afnemende druk deeltjes verder uit elkaar bewegen. Vaste stoffen worden vloeistoffen; vloeistoffen worden gassen. Afhankelijk van de omstandigheden kan een stof een fase overslaan, dus een vaste stof kan een gas worden of een gas kan een vaste stof worden zonder de vloeibare fase te ervaren.