Interpretatieve sociologie is een door Max Weber ontwikkelde benadering die zich richt op het belang van betekenis en actie bij het bestuderen van sociale trends en problemen. Deze benadering wijkt af van de positivistische sociologie door te erkennen dat de subjectieve ervaringen, overtuigingen en gedrag van mensen even belangrijk zijn om te bestuderen als waarneembare, objectieve feiten.
Interpretatieve sociologie werd ontwikkeld en gepopulariseerd door Pruisische grondlegger van het veld Max Weber. Deze theoretische benadering en de bijbehorende onderzoeksmethoden zijn geworteld in het Duitse woord verstehen, wat betekent 'begrijpen', in het bijzonder om een betekenisvol begrip van iets te hebben. Het interpreteren van interpretatieve sociologie is proberen sociale fenomenen te begrijpen vanuit het standpunt van de betrokkenen. Het is als het ware proberen in andermans schoenen te lopen en de wereld te zien zoals zij die zien. Interpretatieve sociologie is dus gericht op het begrijpen van de betekenis die de onderzochte mensen geven aan hun overtuigingen, waarden, acties, gedragingen en sociale relaties met mensen en instellingen. Georg Simmel, een tijdgenoot van Weber, wordt ook erkend als een belangrijke ontwikkelaar van interpretatieve sociologie.
Deze benadering van het produceren van theorie en onderzoek moedigt sociologen aan om de onderzochte personen te beschouwen als subjecten die denken en voelen, in tegenstelling tot objecten van wetenschappelijk onderzoek. Weber ontwikkelde interpretatieve sociologie omdat hij een tekort zag in de positivistische sociologie ontwikkeld door de Franse grondlegger Émile Durkheim. Durkheim probeerde de sociologie als een wetenschap te beschouwen door empirische, kwantitatieve gegevens te centreren als praktijk. Weber en Simmel erkenden echter dat de positivistische benadering niet in staat is om alle sociale fenomenen te vangen, noch kan het volledig verklaren waarom alle sociale fenomenen voorkomen of wat belangrijk is om erover te begrijpen. Deze benadering richt zich op objecten (data), terwijl interpretatieve sociologen zich richten op onderwerpen (mensen).
Binnen interpretatieve sociologie, in plaats van te proberen te werken als afstandelijke, schijnbaar objectieve waarnemers en analyzers van sociale fenomenen, werken onderzoekers in plaats daarvan om te begrijpen hoe de groepen die ze bestuderen actief de realiteit van hun dagelijks leven construeren door de betekenis die ze aan hun acties geven.
Om sociologie op deze manier te benaderen, is vaak noodzakelijk om participatief onderzoek te doen dat de onderzoeker insluit in het dagelijkse leven van degenen die ze bestuderen. Verder werken interpretatieve sociologen om te begrijpen hoe de groepen die ze bestuderen betekenis en realiteit construeren door pogingen zich in te leven in hen, en zoveel mogelijk hun ervaringen en acties vanuit hun eigen perspectief te begrijpen. Dit betekent dat sociologen die een interpretatieve benadering hanteren, werken om kwalitatieve gegevens te verzamelen in plaats van kwantitatieve gegevens, omdat deze benadering in plaats van een positivistische betekent dat een onderzoek de materie benadert met verschillende soorten veronderstellingen, verschillende soorten vragen hierover stelt, en vereist verschillende soorten gegevens en methoden om op die vragen te reageren. De methoden die interpretatieve sociologen gebruiken, zijn diepte-interviews, focusgroepen en etnografische observatie.
Een gebied waarop positivistische en interpretatieve vormen van sociologie zeer verschillende soorten vragen en onderzoek produceren, is de studie van ras- en sociale vraagstukken die daarmee verband houden. Positivistische benaderingen hiervan zijn van onderzoek en hebben de neiging zich te concentreren op het tellen en volgen van trends in de loop van de tijd. Dit soort onderzoek kan dingen illustreren zoals hoe opleidingsniveau, inkomen of stempatronen verschillen op basis van ras. Onderzoek als dit kan ons aantonen dat er duidelijke correlaties zijn tussen ras en deze andere variabelen. In de VS bijvoorbeeld verdienen Aziatische Amerikanen het meest een universitaire graad, gevolgd door blanken, dan zwarten, dan hispanics en latino's. De kloof tussen Aziatische Amerikanen en Latino's is enorm: 60 procent van de 25-29-jarigen versus slechts 15 procent. Maar deze kwantitatieve gegevens laten ons eenvoudigweg zien dat er een probleem is van opleidingsverschillen per ras. Ze leggen het niet uit, en ze vertellen ons niets over de ervaring ervan.
Socioloog Gilda Ochoa heeft daarentegen een interpretatieve benadering gebruikt om deze kloof te bestuderen en op lange termijn etnografische observatie uitgevoerd op een middelbare school in Californië om erachter te komen waarom deze ongelijkheid bestaat. Haar boek uit 2013, "Academic Profiling: Latinos, Asian Americans, and the Achievement Gap", op basis van interviews met studenten, docenten, personeel en ouders, evenals observaties binnen de school, blijkt dat het ongelijke toegang is tot kansen, racistische en classistische veronderstellingen over studenten en hun families, en een verschillende behandeling van studenten binnen de schoolervaring die leidt op de prestatiekloof tussen de twee groepen. De bevindingen van Ochoa druisen in tegen gemeenschappelijke aannames over de groepen die Latino's beschouwen als cultureel en intellectueel tekort en Aziatische Amerikanen als modelminderheden en dienen als een fantastische demonstratie van het belang van het uitvoeren van interpretatief sociologisch onderzoek.