Glas is een amorfe vaste stof. De term wordt meestal toegepast op anorganische vaste stoffen en niet op kunststoffen of andere organische stoffen. Glazen hebben geen kristallijne interne structuur. Het zijn meestal harde en broze vaste stoffen.
Voorbeelden van glas zijn borosilicaatglas, soda-kalkglas en vislijm. Hoewel het niet vereist is dat een glas een specifieke chemische samenstelling heeft, bestaat het meest gebruikelijke glas voornamelijk uit siliciumdioxide (SiO)2). Andere elementen of ingrediënten kunnen aan glas worden toegevoegd om de eigenschappen ervan te wijzigen. Barium kan bijvoorbeeld aan glas worden toegevoegd om de brekingsindex te verhogen. IJzer kan worden toegevoegd om de absorptie van infrarood licht te verhogen. Cerium (IV) oxide is een toevoeging die ervoor zorgt dat glas ultraviolet licht absorbeert.
Hoewel glas een chemische samenstelling kan hebben, vertonen de meeste formuleringen de volgende eigenschappen: