Er zijn verschillende vormen van magnetisme, een lijst met ferromagnetisme, antiferromagnetisme, paramagnetisme en diamagnetisme.
In de chemie en fysica betekent diamagnetisch dat een stof geen ongepaarde elektronen bevat en niet wordt aangetrokken door een magnetisch veld. Diamagnetisme is een kwantummechanisch effect dat in alle materialen wordt aangetroffen, maar om een stof "diamagnetisch" te kunnen noemen, moet het de enige bijdrage zijn aan het magnetische effect van de materie.
Een diamagnetisch materiaal heeft een permeabiliteit minder dan die van een vacuüm. Als de stof in een magnetisch veld wordt geplaatst, zal de richting van het geïnduceerde magnetisme tegengesteld zijn aan die van ijzer (een ferromagnetisch materiaal), waardoor een afstotende kracht ontstaat. Ferromagnetische en paramagnetische materialen worden daarentegen aangetrokken door magnetische velden.
Sebald Justinus Brugmans observeerde voor het eerst diamagnetisme in 1778 en merkte op dat antimoon en bismut door magneten werden afgestoten. Michael Faraday bedacht de termen diamagnetisch en diamagnetisme om de eigenschap van afstoting in een magnetisch veld te beschrijven.
Diamagnetisme wordt gezien in water, hout, de meeste organische moleculen, koper, goud, bismut en supergeleiders. De meeste levende organismen zijn in wezen diamagnetisch. NH3 is diamagnetisch omdat alle elektronen in NH3 zijn gekoppeld.
Gewoonlijk is diamagnetisme zo zwak dat het alleen kan worden gedetecteerd door speciale instrumenten. Diamagnetisme is echter sterk genoeg in supergeleiders om direct duidelijk te zijn. Het effect wordt gebruikt om materialen te laten zweven.
Een andere demonstratie van diamagnetisme kan worden gezien met behulp van water en een supermagneet (zoals een zeldzame aardmagneet). Als een krachtige magneet bedekt is met een laag water die dunner is dan de diameter van de magneet, stoot het magnetische veld het water af. De kleine kuil gevormd in het water kan worden bekeken door reflectie in het wateroppervlak.