Hymenoptera betekent "vliezige vleugels." De derde grootste groep in de klasse Insecta, deze orde omvat mieren, bijen, wespen, hoornstaarten en zaagvliegen.
Kleine haakjes, hamuli genaamd, verbinden de voorvleugels en de kleinere achtervleugels van deze insecten samen. Beide paren vleugels werken tijdens de vlucht samen. De meeste Hymenoptera heeft kauwende monddelen. Bijen zijn de uitzondering, met aangepaste monddelen en een proboscis voor het overhevelen van nectar. Hymenoptera-antennes zijn gebogen als een elleboog of knie en hebben samengestelde ogen.
Met een legboor aan het uiteinde van de buik kan het vrouwtje eieren in waardplanten of insecten afzetten. Sommige bijen en wespen gebruiken een angel, wat eigenlijk een gemodificeerde legboor is, om zichzelf te verdedigen wanneer ze worden bedreigd. Vrouwtjes ontwikkelen zich uit bevruchte eieren en mannetjes ontwikkelen zich uit onbevruchte eieren. Insecten in deze volgorde ondergaan volledige metamorfose.
Twee suborders verdelen de leden van de orde Hymenoptera. De suborde Apocrita omvat mieren, bijen en wespen. Deze insecten hebben een nauwe overgang tussen de thorax en de buik, ook wel de "wespentaille" genoemd. Entomologen groeperen bladwespen en hoornstaarten, die dit kenmerk missen, in de suborde Symphyta.
Hymenoptera-insecten leven over de hele wereld, met uitzondering van Antartica. Zoals de meeste dieren, is hun distributie vaak afhankelijk van hun voedselvoorziening. Bijen bestuiven bijvoorbeeld bloemen en vereisen habitats met bloeiende planten.