Antropologie is de studie van mensen en de manier waarop ze leven. Sociologie onderzoekt de manier waarop groepen mensen met elkaar omgaan en hoe hun gedrag wordt beïnvloed door sociale structuren, categorieën (woede, geslacht, seksualiteit) en instellingen.
Hoewel beide gebieden menselijk gedrag bestuderen, is het debat tussen antropologie versus sociologie een kwestie van perspectieven. Antropologie onderzoekt cultuur meer op microniveau van het individu, wat de antropoloog over het algemeen als een voorbeeld van de grotere cultuur neemt. Bovendien, antropologie scherpt in op de culturele specificiteiten van een bepaalde groep of gemeenschap. Sociologie daarentegen heeft de neiging om naar het grotere geheel te kijken en bestudeert vaak instellingen (educatief, politiek, religieus), organisaties, politieke bewegingen en de machtsverhoudingen van verschillende groepen met elkaar.
Antropologie bestudeert menselijke diversiteit. Er zijn vier primaire subvelden: archeologie, biologische antropologie, culturele antropologie en taalkundige antropologie. Archeologie richt zich op de objecten die mensen hebben gemaakt (vaak duizenden jaren geleden). Biologische antropologie onderzoekt de manieren waarop mensen zich aanpassen aan verschillende omgevingen. Culturele antropologen zijn geïnteresseerd in hoe mensen leven en hun omgeving begrijpen, en bestuderen hun folklore, keuken, kunst en sociale normen. Tenslotte bestuderen taalkundige antropologen de manieren waarop verschillende culturen communiceren. De primaire methode die onderzoeksantropologen gebruiken, wordt etnografie of deelnemerobservatie genoemd, waarbij diepgaande, herhaalde interacties met mensen zijn betrokken.
Een bepalend kenmerk van de antropologie dat het in tegenstelling tot veel andere gebieden maakt, is dat veel onderzoekers culturen bestuderen die niet 'hun eigen' zijn. Daarom moeten mensen die promoveren in de antropologie een lange periode (vaak een jaar) in het buitenland doorbrengen om zich onder te dompelen in een cultuur om voldoende kennis te krijgen om erover te schrijven en te analyseren.
Vroeg in de geschiedenis van het veld (de late 19e / vroege 20e eeuw) waren antropologen bijna alle Europeanen of Amerikanen die onderzoek deden naar wat zij beschouwden als 'primitieve' samenlevingen waarvan zij geloofden dat ze 'onaangeroerd' waren door westerse invloeden. Vanwege deze mentaliteit is het veld al lang bekritiseerd vanwege zijn kolonialistische, neerbuigende houding ten opzichte van niet-westerse mensen en de onnauwkeurige weergave van hun culturen; Vroege antropologen schreven bijvoorbeeld vaak over Afrikaanse culturen als statisch en onveranderlijk, wat suggereerde dat Afrikanen nooit modern konden zijn en dat hun cultuur niet veranderde, zoals westerse culturen dat doen. In de late 20e eeuw hebben antropologen als James Clifford en George Marcus deze onjuiste voorstellingen aangepakt en gesuggereerd dat etnografen zich meer bewust zijn van en openhartig zijn over de ongelijke machtsverhoudingen tussen henzelf en hun onderzoeksonderwerpen.
Sociologie heeft verschillende hoofdprincipes: individuen behoren tot groepen, die hun gedrag beïnvloeden; groepen hebben kenmerken die onafhankelijk zijn van hun leden (d.w.z. het geheel is groter dan de som van de delen); en sociologie richt zich op gedragspatronen tussen groepen (zoals gedefinieerd door geslacht, ras, klasse, seksuele geaardheid, enz.). Sociologisch onderzoek valt uiteen in verschillende grote gebieden, waaronder globalisering, ras en etniciteit, consumptie, gezin, sociale ongelijkheid, demografie, gezondheid, werk, onderwijs en religie.
Hoewel etnografie aanvankelijk werd geassocieerd met antropologie, doen veel sociologen ook etnografie, wat een kwalitatieve onderzoeksmethode is. Sociologen neigen echter meer kwantitatief onderzoek te doen naar grote datasets, zoals enquêtes, dan antropologen. Bovendien houdt sociologie zich meer bezig met hiërarchische of ongelijke machtsverhoudingen tussen groepen mensen en / of instellingen. Sociologen bestuderen nog steeds 'hun eigen' samenlevingen - d.w.z. de VS en Europa - meer dan die van niet-westerse landen, hoewel hedendaagse sociologen wereldwijd onderzoek doen.
Ten slotte is een belangrijk onderscheid tussen antropologie en sociologie dat het doel van de eerste is om de menselijke diversiteit en culturele verschillen te begrijpen, terwijl de laatste meer oplossingsgericht is met als doel sociale problemen via beleid op te lossen.
Antropologie majors streven naar een breed scala aan carrières, net als sociologie studenten. Beide graden kunnen leiden tot een carrière als leraar, werknemer in de publieke sector of academisch. Studenten die major in de sociologie zijn, werken vaak bij non-profit of overheidsorganisaties en de graad kan een opstap zijn naar een carrière in de politiek, het openbaar bestuur of de wet. Hoewel het bedrijfsleven minder vaak voorkomt voor sociologie-majors, vinden sommige antropologiestudenten werk dat marktonderzoek uitvoert.
Graduate school is ook een gemeenschappelijk traject voor zowel antropologie als sociologie majors. Degenen die promoveren, hebben vaak het doel om hoogleraar te worden en les te geven op hogeschoolniveau. Banen in de academische wereld zijn echter schaars en meer dan de helft van de promovendi werkt buiten de academische wereld. Niet-academische carrières voor antropologen omvatten openbaar onderzoek bij grote, wereldwijde organisaties zoals de Wereldbank of UNESCO, bij culturele instellingen zoals het Smithsonian, of werken als freelance onderzoeksadviseurs. Sociologen die gepromoveerd zijn, kunnen werken als analisten in een aantal openbare beleidsorganisaties, of als demografen, non-profitbeheerders of onderzoeksadviseurs.