Een sociologisch begrip van morele paniek

Een morele paniek is een wijdverbreide angst, meestal een irrationele, dat iemand of iets een bedreiging vormt voor de waarden, veiligheid en belangen van een gemeenschap of samenleving als geheel. Doorgaans wordt een morele paniek in stand gehouden door de nieuwsmedia, aangewakkerd door politici, en resulteert dit vaak in de goedkeuring van nieuwe wetten of beleidsmaatregelen die gericht zijn op de bron van de paniek. Op deze manier kan morele paniek een verhoogde sociale controle bevorderen.

Morele paniek is vaak gericht op mensen die in de samenleving worden gemarginaliseerd vanwege hun ras of etniciteit, klasse, seksualiteit, nationaliteit of religie. Als zodanig put een morele paniek vaak uit bekende stereotypen en versterkt deze. Het kan ook de werkelijke en waargenomen verschillen en scheidingen tussen groepen mensen verergeren. Morele paniek is goed bekend in de sociologie van deviantie en criminaliteit en is gerelateerd aan de labellingstheorie van deviantie.

Stanley Cohen's Theory of Moral Panics

De uitdrukking "morele paniek" en de ontwikkeling van het sociologische concept worden toegeschreven aan de overleden Zuid-Afrikaanse socioloog Stanley Cohen (1942-2013). Cohen introduceerde de sociale theorie van morele paniek in zijn boek uit 1972 getiteld "Folk Devils and Moral Panics." In het boek beschrijft Cohen hoe het Britse publiek reageerde op de rivaliteit tussen de "mod" en "rocker" jeugdsubculturen van de jaren zestig en zeventig. Door zijn studie van deze jeugd en de media en de publieke reactie daarop, ontwikkelde Cohen een theorie van morele paniek die vijf fasen van het proces schetst.

De vijf fasen en belangrijkste spelers van morele paniek

Ten eerste wordt iets of iemand gezien en gedefinieerd als een bedreiging voor sociale normen en de belangen van de gemeenschap of de samenleving als geheel. Ten tweede verbeelden de nieuwsmedia en leden van de gemeenschap de dreiging op simplistische, symbolische manieren die snel herkenbaar worden voor het grote publiek. Ten derde wordt de publieke bezorgdheid gewekt door de manier waarop nieuwsmedia de symbolische weergave van de dreiging afbeelden. Ten vierde reageren de autoriteiten en beleidsmakers op de dreiging, of deze nu reëel is of wordt waargenomen, met nieuwe wetten of beleidsmaatregelen. In de laatste fase leiden de morele paniek en de daaropvolgende acties van de machthebbers tot sociale verandering in de gemeenschap.

Cohen suggereerde dat er vijf belangrijke sets van actoren betrokken zijn bij het proces van morele paniek. Ze vormen de dreiging die de morele paniek oproept, die Cohen 'volksduivels' noemde, en de handhavers van regels of wetten, zoals figuren van institutionele autoriteiten, politie of strijdkrachten. De nieuwsmedia spelen hun rol door het nieuws over de dreiging te breken en erover te blijven rapporteren, waardoor de agenda wordt bepaald voor hoe het wordt besproken en er visuele symbolische beelden aan worden toegevoegd. Betreed politici, die reageren op de dreiging en soms de vlammen van de paniek en het publiek aanwakkeren, die een gerichte bezorgdheid over de dreiging ontwikkelt en actie vereist in reactie daarop.

De begunstigden van sociale verontwaardiging

Veel sociologen hebben opgemerkt dat de machthebbers uiteindelijk profiteren van morele paniek, omdat ze leiden tot meer controle over de bevolking en de versterking van het gezag van de verantwoordelijken. Anderen hebben opgemerkt dat morele paniek een wederzijds voordelige relatie biedt tussen nieuwsmedia en de staat. Voor de media verhoogt rapportage over bedreigingen die morele paniek worden het kijkerspubliek en maakt het geld voor nieuwsorganisaties. Voor de staat kan het creëren van een morele paniek aanleiding geven tot het aannemen van wetgeving en wetten die onwettig lijken zonder de waargenomen dreiging in het centrum van de morele paniek.

Voorbeelden van morele paniek

Er zijn door de geschiedenis heen veel morele paniek geweest, sommige behoorlijk opvallend. De heksenprocessen in Salem, die plaatsvonden in heel koloniaal Massachusetts in 1692, zijn een vaak genoemd voorbeeld van dit fenomeen. Vrouwen die sociale verschoppelingen waren, werden beschuldigd van hekserij nadat lokale meisjes werden geconfronteerd met onverklaarbare aanvallen. Na de eerste arrestaties verspreidden de beschuldigingen zich tot andere vrouwen in de gemeenschap die twijfels hadden over de claims of die daarop reageerden op manieren die ongepast of ongepast werden geacht. Deze specifieke morele paniek diende om de sociale autoriteit van lokale religieuze leiders te versterken en te versterken, omdat hekserij werd gezien als een bedreiging voor christelijke waarden, wetten en orde.

Meer recent hebben sommige sociologen de "War on Drugs" van de jaren 1980 en '90 ontworpen als een uitkomst van morele paniek. Nieuwsmedia aandacht voor drugsgebruik, met name het gebruik van crack-cocaïne onder de stedelijke zwarte onderklasse, richtte de publieke aandacht op drugsgebruik en de relatie met delinquentie en criminaliteit. De publieke bezorgdheid die werd gegenereerd door nieuwsberichten over dit onderwerp, waaronder een functie waarin toenmalig First Lady Nancy Reagan deelnam aan een drugsaanval, steunde de kiezer voor drugswetten die de armen en arbeidersklasse bestraften, terwijl drugsgebruik in het midden werd genegeerd en hogere klassen. Veel sociologen schrijven het beleid, de wetten en veroordelingsrichtlijnen in verband met de "War on Drugs" toe aan een toegenomen politiebeleid in arme stedelijke buurten en opsluiting van inwoners van die gemeenschappen.

Bijkomende morele paniek is de publieke aandacht voor 'welzijnskoninginnen', het idee dat arme zwarte vrouwen misbruik maken van het sociale voorzieningenstelsel terwijl ze genieten van een luxe leven. In werkelijkheid komt welzijnsfraude niet erg vaak voor en is er geen enkele raciale groep die deze vaker zal plegen. Er is ook morele paniek rond een zogenaamde 'homo-agenda' die de Amerikaanse manier van leven bedreigt wanneer leden van de LGBTQ-gemeenschap gewoon gelijke rechten willen. Ten slotte, na de terroristische aanslagen van 9/11, zijn islamofobie, toezichtswetten en raciale en religieuze profilering gegroeid uit de angst dat alle moslims, Arabieren of bruine mensen in het algemeen gevaarlijk zijn, omdat de terroristen die zich op het World Trade Center en het Pentagon richtten, dat hadden achtergrond. In feite zijn veel daden van binnenlands terrorisme gepleegd door niet-moslims.

Bijgewerkt door Nicki Lisa Cole, Ph.D.