Het onderwerp woordvolgorde in het Spaans kan behoorlijk complex zijn, dus deze les moet als een inleiding worden beschouwd. Terwijl je Spaans studeert, kom je allerlei manieren tegen om woorden in een zin te ordenen, veel manieren die in het Engels onmogelijk of onhandig zijn.
Over het algemeen is Spaans flexibeler met zijn woordvolgorde dan Engels. In beide talen bestaat een typische uitspraak uit een zelfstandig naamwoord gevolgd door een werkwoord gevolgd door een object (als het werkwoord een object heeft). In het Engels worden variaties van die norm meestal gebruikt voor literair effect. Maar in het Spaans zijn veranderingen in de woordvolgorde te horen in alledaagse gesprekken of vaak te zien in alledaagse teksten zoals die in kranten en tijdschriften.
De onderstaande tabel toont voorbeelden van enkele veel voorkomende manieren om woorden te ordenen. Merk op dat het onderwerp in veel zinnen kan worden weggelaten als het vanuit de context kan worden begrepen. Als beginnende student hoef je deze woordvolgordemogelijkheden niet te onthouden, maar je moet wel bekend zijn met deze algemene schema's zodat je er niet over struikelt als je ze tegenkomt.
Type | Bestellen | Voorbeeld | Commentaar |
Uitspraak | Onderwerp werkwoord | Roberto estudia. (Roberto studeert.) | Deze woordvolgorde is heel gebruikelijk en kan als de norm worden beschouwd. |
Uitspraak | Onderwerp werkwoord voorwerp | Roberto compró el libro. (Roberto heeft het boek gekocht.) | Deze woordvolgorde is heel gebruikelijk en kan als de norm worden beschouwd. |
Uitspraak | Onderwerp, voornaamwoord, werkwoord | Roberto lo compró. (Roberto heeft het gekocht.) | Deze woordvolgorde is heel gebruikelijk en kan als de norm worden beschouwd. Object voornaamwoorden voorafgaan aan vervoegde werkwoorden; ze kunnen worden bevestigd aan het einde van infinitieven en onvoltooid deelwoorden. |
Vraag | Vraagwoord, werkwoord, onderwerp | ¿Dónde está el libro? (Waar is het boek?) | Deze woordvolgorde is heel gebruikelijk en kan als de norm worden beschouwd. |
Uitroep | Uitroepwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, onderwerp | ¡Qué linda es Roberta! (Hoe mooi is Roberta!) | Deze woordvolgorde is heel gebruikelijk en kan als de norm worden beschouwd. Veel uitroepingen laten een of meer van deze zinsdelen weg. |
Uitspraak | Werkwoord zelfstandig naamwoord | Sufren los niños. (De kinderen lijden.) | Als u het werkwoord vóór het zelfstandig naamwoord plaatst, kan dit meer nadruk leggen op het werkwoord. In de voorbeeldzin ligt de nadruk meer op het lijden dan op wie lijdt. |
Uitspraak | Object, werkwoord, zelfstandig naamwoord | El libro lo escribió Juan. (John schreef het boek.) | Als u het object aan het begin van de zin plaatst, kan dit meer nadruk op het object leggen. In de voorbeeldzin ligt de nadruk op wat er is geschreven, niet op wie het heeft geschreven. Het voornaamwoord zie, hoewel overbodig, is gebruikelijk in deze zinsbouw. |
Uitspraak | Bijwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord | Siempre hablan los niños. (De kinderen praten altijd.) | Over het algemeen worden Spaanse bijwoorden dicht bij de werkwoorden gehouden die ze wijzigen. Als een bijwoord een zin begint, volgt het werkwoord vaak. |
Uitdrukking | Zelfstandig naamwoord | la casa azul y cara (het dure blauwe huis) | Beschrijvende bijvoeglijke naamwoorden, vooral degenen die iets objectief beschrijven, worden meestal achter de zelfstandige naamwoorden geplaatst. |
Uitdrukking | Adjectief, zelfstandig naamwoord | Otras casas (andere huizen); mi querida amiga (mijn beste vriend) | Bijvoeglijke naamwoorden van nummer en andere niet-beschrijvende bijvoeglijke naamwoorden voorafgaan meestal het zelfstandig naamwoord. Vaak worden bijvoeglijke naamwoorden gebruikt om iets subjectief te beschrijven, bijvoorbeeld om er een emotionele kwaliteit aan te geven. |
Uitdrukking | Voorzetsel, zelfstandig naamwoord | en la caja (in de doos) | Merk op dat Spaanse zinnen nooit op een voorzetsel kunnen eindigen, zoals gewoonlijk in het Engels gebeurt. |
Commando | Werkwoord, onderwerp voornaamwoord | Estudia tú. (Studie.) | Voornaamwoorden zijn vaak overbodig in commando's; bij gebruik volgen ze bijna altijd onmiddellijk het werkwoord. |
De onderstaande zinnen zijn voorbeelden van Spaans, omdat het meestal wordt geordend:
La atención a los recién llegados es un reto para las Fuerzas de Seguridad. (Aandacht voor de recent aangekomene is een uitdaging voor de Security Forces. Hier is de woordvolgorde bijna wat je in het Engels zou vinden.)
Diagnose door fout una gripe een una joven y terminan amputándole la pierna. (Ze diagnosticeerden de griep per ongeluk bij een jongen en amputeerden uiteindelijk zijn been. Hier de zin por fout, wat betekent "per ongeluk", wordt dichter bij het werkwoord gehouden, diagnostican, dan in het Engels.)
Un coche blanco será más fresco en verano. (Een witte auto wordt koeler in de zomer. Het bijvoeglijk naamwoord blanco, wat wit betekent, komt na het woord voor auto, coche, niet Hiervoor.)
¿Dónde están las oportunidades? (Waar liggen de mogelijkheden? Bij eenvoudige vragen kunnen de woordvolgorde Engels en Spaans identiek zijn.)
Es importante que me diga con quién saliste. (Het is belangrijk dat je me vertelt met wie je bent vertrokken. Het voornaamwoordobject me, "mij" in het Engels, komt eerder diga, "je ging weg, "het omgekeerde van het Engels. En terwijl de Engelse zin eindigt met het voorzetsel" met "in het Spaans con moet hier vóór het woord komen voor 'wie' quién.)