De Duitse infinitief

Net als in het Engels is het Duitse infinitief de basisvorm van een werkwoord (schlafen/slapen). Het wordt echter minder vaak gevonden dan in het Engels om vergezeld te gaan van het voorzetsel zu/naar. Het volgende is een overzicht van details met betrekking tot de Duitse infinitief.

Het einde van Duitse infinitieven

De meeste Duitse infinitieven eindigen met -nl (springen/ springen), maar er zijn ook enkele werkwoorden die eindigen op de infinitief met -ern, -eln, -n (wandern/ wandelen, wandelen, sammeln/verzamelen, Sein/zijn).

Tijden en stemmingen

Het Duitse infinitief wordt gebruikt in de volgende tijden en gemoedstoestanden:

  • De toekomst: Er will morgen arbeiten./Hij wil morgen werken.
  • Conjunctief II: Mein Vater möchte gerne nach Köln reisen./Mijn vader wil graag naar Keulen reizen.
  • In het passieve: Die Tür sollte verriegelt sein./De deur moet op slot zijn.
  • In de passieve perfectie: Das Kind scheint zu spät angekommen zu sein./Het kind lijkt te laat te zijn aangekomen.
  • Met modale werkwoorden: Der Junge soll die Banana essen, aber er will nicht./De jongen zou de banaan moeten eten, maar hij wil het niet.

Infinitieven als zelfstandige naamwoorden

Infinitieven kunnen zelfstandige naamwoorden worden. Er zijn geen wijzigingen nodig. Alleen jij moet eraan denken om het infinitief zelfstandig naamwoord vooraf te laten gaan aan het artikel das en om het altijd te kapitaliseren. Bijvoorbeeld: das Liegen/ het liggen, das Essen- het eten, das Fahren/het rijden.

Infinitieven als onderwerp

Sommige Duitse infinitieven kunnen optreden als het onderwerp van een zin. Sommige hiervan zijn: anfangen, aufhören, beginnen en andenken, glauben, hoffen, meinen, vergessen, versuchen. Bijvoorbeeld: Sie meint, sie hat immer recht./Sie meint, immer recht zu haben: Ze denkt dat ze altijd gelijk heeft.

Opmerking: als u zegt: "Sie meint, er hat immer recht " je kunt niet vervangen er met de infinitief omdat het oorspronkelijke onderwerp van de zin niet is aangepast.

  • Ich freue mich, dass ich ihn bald wiedersehe./Ik ben blij dat ik hem weer kan zien.
  • Ich freue mich ihn bald wiederzusehen./ Ik ben blij hem weer te zien.

Vervoegde werkwoord + infinitief

Slechts een handvol werkwoorden kan worden gecombineerd met een infinitief in een Duitse zin. Deze werkwoorden zijn: bleiben, gehen, fahren, lernen, hören, sehen, lassen. (Ich bleibe hier sitzen/ Ik blijf hier zitten.)

Conjunctie + Infinitief 

Zinnen met de volgende conjuncties dragen altijd een Duitse infinitief, of het nu een korte of langere zin is: anstatt, ohne, ehm. Bijvoorbeeld: 

  • Er versucht ohne seinen Stock zu gehen./Hij probeert te lopen zonder zijn wandelstok.
  • Sie geht in die Schule, um zu lernen./Ze gaat naar school om te leren.

Naamwoord + Infinitief 

Zinnen met der Spaß en sterven Lust zal een Duitse infinitief voeren:

  • Sie hat Lust, heute einkaufen zu gehen./ Ze heeft zin om vandaag te gaan winkelen.