'Quand, Lorsque, Lors de' en 'Pendant' Wat is het verschil?

Tijd hoeft geen punt op een klok of een andere exacte maat te zijn. Het kan een moment of een duur zijn, gelijktijdige acties of herhaalde acties, en elk discreet verschil daartussen. Daar gaat de volgende analyse van deze tijdgerelateerde uitdrukkingen over.

We gaan kijken naar de verschillen tussen de conjuncties quand en lorsque, de vergelijkbare uitingen lorsque (conjunctie) en Lors de (een voorzetsel) en de tijdelijke voorzetsels Lors de en hanger.

Dit klinkt misschien als een mondvol, maar het is eigenlijk vrij eenvoudig als je eenmaal het verhaal achter deze woorden kent om te zien hoe ze worden gebruikt. Hier zijn uitleg en voorbeelden om u te helpen al deze correct in Franse zinnen te gebruiken.

'Quand' versus 'Lorsque'

De conjuncties quand en lorsque beide betekenen "wanneer". Ze zijn echter uitwisselbaar wanneer ze een eenvoudige correlatie in de tijd aangeven lorsque is een beetje formeler. Echter, quand en lorsque elk heeft ook unieke, niet-uitwisselbare betekenissen.

'Quand' ('When')

1. Tijdelijke correlatie (uitwisselbaar met lorsque)

  • Je marchais quand tu m'as téléphoné. > Ik liep toen je me belde.
  • Quand je t'ai vu, j'avais peur. > Toen ik je zag, was ik bang.
  • Je te verrai demain quand j'arriverai.*> Ik zie je morgen als ik aankom.

2. Herhaling correlatie (betekenis chaque fois que)

  • Quand il est là, elle ne parle pas. > Als hij er (ooit) is, spreekt ze niet.
  • Quand il sera là, elle ne parlera pas. *> Wanneer hij (ooit) daar is, zal ze niet spreken.

3. 'Quand' als vragend bijwoord

  • Quand vas-tu arriver? > Wanneer ga je aankomen??
  • Je ne sais pas quand il reviendra. > Ik weet niet wanneer hij zal terugkeren.

'Lorsque' ('When')

Wanneer de actie die volgt lorsque of quand nog niet is opgetreden, moet het volgende Franse werkwoord in de toekomende tijd staan, terwijl in het Engels de tegenwoordige tijd wordt gebruikt.

1. Tijdelijke correlatie (uitwisselbaar met quand)

  • Je marchais lorsque tu m'as téléphoné. > Ik liep toen je me belde.
  • Lorsque je t'ai vu, j'avais peur. > Toen ik je zag, was ik bang.
  • Je te verrai blijft lorsque j'arriverai. > Ik zie je morgen als ik aankom.

2. Gelijktijdige oppositie (betekenis alors que of tandis que)

  • J'ai crié lorsqu'il a fallu courir. > Ik schreeuwde wanneer / terwijl ik had moeten rennen.
  • Je crierai lorsqu'il faudra Courir. > Ik zal schreeuwen wanneer / terwijl ik moet rennen.