Hoe u in het Italiaans over uw gezin kunt praten

Terwijl Italianen gepassioneerd zijn door veel dingen - eten, calcio, mode, om er maar een paar te noemen, is een van de belangrijkste.

Omdat het zo'n essentieel onderdeel van de Italiaanse cultuur is, wordt er naar je familie gevraagd wanneer je begint te chatten met inboorlingen, en het is een geweldige gespreksaanzet.

Dus welke specifieke woordenschatwoorden moet u weten en welke zinnen helpen het gesprek soepel te laten verlopen?

Basiswoordenschat - familieleden

tante

la zia

jongen

il ragazzo

broer

il fratello

zwager

il cognato

neef (vrouw)

la cugina

neef (mannetje)

il cugino

dochter

La Figlia

schoondochter

la nuora

familie

la famiglia

vader

il padre

schoonvader

il suocero

meisje

La Ragazza

kleinkind

il nipote

kleindochter

la nipote

opa

il nonno

grootmoeder

la nonna

grootouders

ik nonni

kleinzoon

il nipote

man

il marito

moeder

la madre

schoonmoeder

la suocera

neef

il nipote

nicht

la nipote

ouders

ik genitori

familielid

il parente

zus

la sorella

schoonzuster

la cognata

zoon

il figlio

schoonzoon

il genero

stiefvader

il patrigno

stiefmoeder

la matrigna

stiefbroer; halfbroer

il fratellastro

stiefzuster; halfzus

la sorellastra

oom

lo zio

vrouw

la moglie

Conversatiezinnen

Een casa tutto bene? - Is alles goed thuis?
'Een casa' wordt hier op een figuurlijke manier gebruikt om 'familie' te betekenen.

Een andere optie is om te vragen: Kom sta la sua famiglia? - Hoe gaat het met jouw familie?

Als je informeel wilt vragen, kun je zeggen: "Kom sta la tua famiglia?"

  • Kom stanno ik suoi? - Hoe gaat het met je ouders)?

Als je informeel wilt vragen, kun je zeggen: "Kom stanno i tuoi?"

LEUK WEETJE: Italianen verkorten "i tuoi genitori" tot "i tuoi", dus je kunt "i miei" zeggen in plaats van "i miei genitori" en klinkt meer Italiaans.

  • Ha fratelli o sorelle? - Heb je broers of zussen?

Als u informeel wilt vragen, kunt u zeggen: "Hai fratelli o sorelle?"

  • Ha dei figli? - Heb je kinderen??

Als je informeel wilt vragen, kun je zeggen: "Hai dei figli?"

  • Ho due maschi e una femmina. - Ik heb twee jongens en een meisje.
  • Si Chiama ... - Zijn haar naam is…
  • Hai una famiglia numerosa! - Je hebt een grote familie!
  • Sono figlio unico. - Ik ben enig kind. (mannetje)
  • Sono figlia unica. - Ik ben enig kind. (vrouw)
  • Lei è sposato / a? - Ben jij getrouwd?

Als u informeel wilt vragen, kunt u zeggen: "Sei sposato / a?". Gebruik "sposato", eindigend op -o, als u het een man vraagt. Gebruik 'sposata', eindigend op -a, als u het een vrouw vraagt.

  • La mia famiglia viene dalla (Sardegna). - Mijn familie komt uit (Sardegna).
  • Mio figlio si è appena laureato! - Mijn zoon is net afgestudeerd!
  • Vado a trovare la mia famiglia (in Calabrië). - Ik ga mijn familie bezoeken (in Calabrië).
  • Che lavoro fa (tuo marito)? - Wat doet je man voor zijn werk??
  • Mia madre fa (l'insegnante). - Mijn moeder is een leraar).
  • Duif abita? - Waar woont hij / zij?
  • Le presento (mio marito). - Laat me mijn man aan u voorstellen.

Als je dit informeel wilt zeggen, kun je zeggen: 'Ti presento (mia moglie)'.

  • Mi saluti sua moglie! - Zeg hallo tegen je vrouw voor mij!

Als je dit informeel wilt zeggen, kun je zeggen: "Salutami (tua moglie)!".

Oefen de dialoog

De beste manier om de taal te leren, is door de zinnen en de woordenschat in actie te zien, dus hieronder vind je een oefendialoog tussen twee vrienden die elkaar op straat zijn tegengekomen.

  • Persoon 1: Ciao! Kom stai? - Hallo! Hoe gaat het met jou?
  • Persoon 2: Sto bene, e tu? - Met mij gaat het goed, en met jou?
  • Persoon 1: Tutto a posto, kom sta la tua famiglia? - Alles is goed, hoe gaat het met je familie?
  • Persoon 2: Sta bene, mia figlia si è appena laureata! - Ze zijn goed, mijn dochter is net afgestudeerd!
  • Persoon 1: Complimenti !! E tuo marito? - Gefeliciteerd!! En je echtgenoot?
  • Persoon 2: Lavora moltissimo, ma andrà in pensione fra un anno. E tua figlia? - Hij werkt veel, maar hij gaat over een jaar met pensioen. En je dochter?
  • Persoon 1: Giulia? La settimana scorsa ha compiuto sedici anni. - Giulia? Vorige week werd ze 16 jaar oud.
  • Persoon 2: Davvero? Lei è cresciuta troppo in fretta! - Werkelijk? Ze groeide te snel op!
  • Persoon 1: Ziezo, è così. Allora, devo andare, è stato bello vederti, a presto! - Ik weet het, zo is het. Nou, ik moet gaan, het was geweldig om te zien, snel te praten!
  • Persoon 2: Een presto! - Binnenkort praten!