Of je nu van fietsen houdt of gewoon naar wedstrijden zoals de Tour de France kijkt, je zult wat Franse wielerterminologie willen leren. Hier zijn de belangrijkste Franse fietsgerelateerde zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en idiomatische uitdrukkingen.
Essentiële tourvoorwaarden
le cyclisme: fietsen, fietsen
Le Tour de France: de Tour de France (letterlijk "tour of France") Let daar op tour is een van die Franse zelfstandige naamwoorden met twee geslachten. Le tour betekent "de tour". La tour betekent "de toren." Het gebruik van het verkeerde geslacht kan in dit geval verwarring veroorzaken.
La Grande Boucle: "The Big Loop "(Franse bijnaam voor de Tour de France)
Leve Frankrijk! :"Ga Frankrijk!" "Yay Frankrijk!" "Hoera voor Frankrijk" (grofweg)
Mensen en ruiters
un autobus: een groep die samen rijdt om te eindigen binnen de toegewezen tijd
VN commissaris: Scheidsrechter die met de auto reist
un coureur: rijder, fietser
un fietser: rijder, fietser
un directeur sportif: manager
un domestique: ondersteuning rijder
un échappé: losbreken
une équipe: team
un grimpeur: klimmer
un grupeto: hetzelfde als autobus
un peloton: pak, bos
un poursuivant: jager
un rouleur: soepele en stabiele rijder
un soigneur: assistent van de rijder
un sprinteur: sprinter
la tête de course: leider
Fietsstijlen
à blok: helemaal hard rijden, zo hard en snel mogelijk
la cadans: trapritme
chasse patate: Rijden tussen twee groepen (letterlijk, "aardappeljacht")
la danseuse: opstaan
uitrusting
un bidon: waterfles
un casque: helm
une crevaison: plat, lekke band
VN-dossier: nummer op het uniform van de rijder
un maillot: Jersey
une musette: voerzak
un pneu: band
un pneu crevé: platte band
une roue: wiel
un vélo de course: race fiets
une voiture balai: bezemwagen
Tracks en cursussen
une borne kilometers: mijlpaal (letterlijk, een kilometerpaal)
un col: bergpas
une côte: heuvel, helling
une cursus: ras
une course par étapes: etappewedstrijd
une descente: neerwaartse helling
une étape: podium, been
la flamme rouge: rode marker op een kilometer van finish
hors catégorie: boven classificatie (extreem moeilijk)
une montagne: berg
une montée: stijgende helling
un parcours: route, koers
une plaine: vlaktes, vlak land
une piste: bijhouden
une route: weg
Standen en scoren
leen bonificatie: bonus punten
une parachute: vallen, neerstorten
le classement: klassementen
contre la montre: tijdrit
la lanterne rouge: laatste rijder
le maillot à pois: polkadot-jersey (gedragen door beste klimmer)
le maillot blanc: witte trui (gedragen door de beste ruiter onder de 25)
le maillot jaune: gele trui (gedragen door de algehele leider)
le maillot vert: Groene trui (gedragen door puntenleider / beste sprinter)