Franse infinitief 'L'infinitif'

De infinitief is de basis, niet-vervoegde vorm van een werkwoord, soms de naam van het werkwoord genoemd. In het Engels is de infinitief het woord "tot" gevolgd door een werkwoord: "praten", "zien", "terugkeren". Het Franse infinitief is een enkel woord met een van de volgende uitgangen: -er, -ir, of -opnieuw: parler, voir, rendre. Meestal leren we Franse werkwoorden in het infinitief, omdat je daarmee begint.

Het Franse infinitief kan op verschillende manieren worden gebruikt zonder enige vervoeging. Merk op dat het vaak wordt vertaald als het Engelse onvoltooid deelwoord. Lees verder om het verschillende gebruik van de infinitief van werkwoorden te leren.

Als een zelfstandig naamwoord (het onderwerp of object van een zin)

  • Voir, c'est croire. -> Zien is geloven.
  • Apprendre le japonais n'est pas facile. ->Japans leren is niet eenvoudig.

Na een voorzetsel

  • Il essaie de te parler. ->Hij probeert met je te praten.
  • C'est difficile à croire. ->Het is moeilijk te geloven.
  • Sans être indiscret… ->Zonder betekenis te wrikken ...

Zie werkwoorden met voorzetsels.

Na een vervoegd werkwoord

  • J'aime danser. ->Ik hou van dansen.
  • Nous voulons kribbe. ->We willen eten.
  • Je fais laver la voiture (Oorzakelijke)-> Ik laat de auto wassen.

Zie de les over constructies met twee werkwoorden.

In plaats van de gebiedende wijs voor onpersoonlijke opdrachten (zoals in instructies of waarschuwingen)

  • Mettre toujours la ceinture de sécurité. ->Draag altijd je gordel.
  • Ajouter les oignons à la sauce. ->Voeg de uien toe aan de saus.

In plaats van de conjunctief

Wanneer de hoofdzin hetzelfde onderwerp heeft als de ondergeschikte zin

  • J'ai peur que je ne réussisse pas OF J'ai peur de ne pas réussir. -> Ik ben bang dat het niet zal lukken.
  • Il est content qu'il le fasse. OF De inhoud van het verhaal. ->Hij is blij dat hij het doet.

Wanneer de hoofdzin een onpersoonlijk onderwerp heeft (als het onderwerp wordt geïmpliceerd)

  • Il faut que vous travailliez. OF Il faut travailler. -> Het is noodzakelijk om te werken (voor u om te werken).
  • Il est bon que tu y ailles. OF Il est bon d'y aller. -> Het is goed om te gaan (voor jou om te gaan).

Woordvolgorde met de infinitief

Woordvolgorde bij de infinitief is een beetje anders dan vervoegde werkwoorden: alles gaat direct voor de infinitief.

voornaamwoorden

Object voornaamwoorden, wederkerende voornaamwoorden en bijwoordelijke voornaamwoorden gaan altijd vooraf aan het infinitief.

  • Tu dois y aller. -> Je moet gaan (daar).
  • Fermer la fenêtre OF La fermer. -> Sluit het venster OF Sluit het.
  • Il faut te hendel. -> Je moet opstaan.

Negatieve bijwoorden

Beide delen van het negatieve bijwoord gaan vooraf aan de infinitief.

  • Ne pas ouvrir la fenêtre. -> Open het venster niet.
  • Ne jamais laisser un enfant seul. -> Laat het kind nooit zonder toezicht.

Het negatieve bijwoord gaat vooraf aan alle voornaamwoorden:

  • Ne pas l'ouvrir. -> Open het niet.
  • Ne jamais le laisser seul. -> Laat hem nooit onbeheerd achter.