Het Franse werkwoord casser betekent letterlijk "breken" en wordt ook in veel idiomatische uitdrukkingen gebruikt. Het werkwoord wordt gebruikt om te praten over iemand breken, iemand stijf saai maken, iemand waarschuwen, een omelet maken door eieren te breken, en meer.
crier casse-cou à quelqu'un
om iemand te waarschuwen
casser du sucre sur le dos de quelqu'un
om over iemand achter zijn rug te praten
casser la baraque (Informeel)
om het huis neer te halen
casser la baraque à quelqu'un (Informeel)
om alles voor iemand te verpesten
casser la croûte (Informeel)
een hapje eten
casser la figure à quelqu'un (Informeel)
om iemands gezicht in te slaan
casser la graine (Informeel)
een hapje eten
casser la gueule à quelqu'un (Bekende)
om iemands gezicht in te slaan
casser le morceau (Bekende)
om de bonen te morsen, kom schoon om het spel weg te geven
casser les oreilles à quelqu'un (Informeel)
om iemand te doven
casser les pieds à quelqu'un (Informeel)
iemand stijf vervelen, op iemands zenuwen werken
casser les reins à quelqu'un
te ruïneren, iemand breken
casser la tête à quelqu'un
iemand doven, iemand stijf vervelen
casser sa pijp (Informeel)
om de emmer te schoppen, snuif het
à tout ovenschotel
verbazingwekkend, fantastisch; maximaal
Ça / Il ne casse pas des briques (Informeel)
Dat is geen grote shakes.
Ça / Il ne casse pas trois pattes à un canard (Informeel)
Het / Hij is niets bijzonders, niets om enthousiast over te worden
Ça / Il ne casse rien.
Het / Hij is niets bijzonders, niets om enthousiast over te worden
Casse-toi ! (Bekende)
Ga hier weg!
Il ne s'est pas cassé le cul (Slang)
Hij heeft zijn kont niet gebroken.
Il ne s'est pas cassé la tête (Informeel)
Hij overdreef zichzelf niet, deed er geen enkele moeite voor.
Het is pas cassé le tronc / la nénette (Bekende)
Hij deed niet veel, probeerde heel hard.
Il nous les casse ! (Bekende)
Hij is een pijn in de nek!
Tu me casses les bonbons ! (Bekende)
Je bent een pijn in de nek!
un / e casse-cou (Informeel)
waaghals, roekeloze persoon
un / e casse-couilles (Slang)
pijn in de kont
un casse-croûte
tussendoortje
casse-cul (jargon bijvoeglijk naamwoord)
verdomd / verdomd vervelend
un casse-dalle (Bekende)
tussendoortje
un casse-graine (Informeel)
tussendoortje
casse-gueule (fam bijvoeglijk naamwoord)
gevaarlijk, verraderlijk
un casse-noisettes / noix
kraker (s)
un casse-pattes (Informeel)
slog, moeilijke klim
un casse-pieds (Informeel)
pijn in de nek, overlast, boring
le casse-pijpen (Informeel)
de voorkant
un casse-tête
club, hersenkraker, puzzel
un casse-vitesse
verkeersdrempel, slapende politieman
se ovenschotel (Bekende)
splitsen, opstijgen
se casser pour + infinitive (Informeel)
zich inspannen om iets te doen, ergens aan werken
se casser le cou
plat op iemands gezicht vallen, failliet gaan
se casser la figuur (Informeel)
plat op iemands gezicht vallen, failliet gaan
se casser la figure contre (Informeel)
botsen
se casser la jambe / le bras
arm / been breken
se ovenschotel
afbreken / doorbreken
se casser le nez
niemand vinden, falen
se casser la tête sur (Inf)
om je hersens rond te slaan
Il faut casser le noyau pour avoir l'amande.
Wie mooi wil zijn moet pijn lijden.
On ne fait pas d'omelette sans casser des œufs.
Je kunt geen omelet maken zonder eieren te breken.
Qui casse les verres les paie.
Terwijl je je bed opmaakt, moet je erop gaan liggen. U betaalt voor uw fouten.