Inhouds- en functiewoorden

Elk woord in het Engels behoort tot een van de acht woorddelen. Elk woord is ook een inhoudswoord of een functiewoord. Laten we eens nadenken over wat deze twee soorten betekenen:

Inhoudswoorden versus functiewoorden

  • Inhoud = informatie, betekenis
  • Functie = noodzakelijke woorden voor grammatica

Met andere woorden, inhoudswoorden geven ons de belangrijkste informatie, terwijl functiewoorden worden gebruikt om die woorden samen te voegen.

Typen inhoudswoorden

Inhoudswoorden zijn meestal zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Een zelfstandig naamwoord vertelt ons welk object, een werkwoord vertelt ons over de actie die plaatsvindt, of de staat. Bijvoeglijke naamwoorden geven ons details over objecten en mensen en bijwoorden vertellen ons hoe, wanneer of waar iets wordt gedaan. Zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden geven ons belangrijke informatie die nodig is voor begrip.

  • Zelfstandig naamwoord = persoon, plaats of ding
  • Werkwoord = actie, staat
  • Bijvoeglijk naamwoord = beschrijft een object, persoon, plaats of ding
  • Bijwoord = vertelt ons hoe, waar of wanneer iets gebeurt

Voorbeelden:

Zelfstandige naamwoorden werkwoorden
huis genieten
computer aankoop
leerling bezoek
meer begrijpen
Peter van mening zijn
wetenschap uitkijken naar
Adjectieven bijwoorden
zwaar langzaam
moeilijk voorzichtig
voorzichtig soms
duur bedachtzaam
zacht vaak
snel plotseling

Andere inhoudswoorden

Hoewel zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden de belangrijkste inhoudswoorden zijn, zijn er een paar andere woorden die ook belangrijk zijn om te begrijpen. Deze omvatten negatieven als nee, niet en nooit; demonstratieve voornaamwoorden waaronder dit, dat, deze en die; en vraag woorden zoals wat, waar, wanneer, hoe en waarom.

Functiewoordsoorten

Functiewoorden helpen ons belangrijke informatie te verbinden. Functiewoorden zijn belangrijk voor het begrip, maar ze voegen weinig betekenis toe buiten het definiëren van de relatie tussen twee woorden. Functiewoorden omvatten hulpwerkwoorden, voorzetsels, lidwoorden, voegwoorden en voornaamwoorden. Hulpwerkwoorden worden gebruikt om de tijd vast te stellen, voorzetsels tonen relaties in tijd en ruimte, artikelen tonen ons iets dat specifiek is of een van de vele, en voornaamwoorden verwijzen naar andere zelfstandige naamwoorden.

  • Hulpwerkwoorden = doen, zijn, hebben (hulp bij vervoeging van tijd)
  • Voorzetsels = relaties weergeven in tijd en ruimte
  • Artikelen = gebruikt om specifieke of niet-specifieke zelfstandige naamwoorden aan te duiden
  • Conjuncties = woorden die verbinden
  • Pronouns = verwijzen naar andere zelfstandige naamwoorden

Voorbeelden:

Hulpwerkwoorden voorzetsels
Doen in
heeft

Bij

zullen hoewel
is over-
is geweest tussen
deed onder
Lidwoord voegwoorden voornaamwoorden
een en ik
een maar u
de voor hem
zo ons
sinds De onze
net zo zij

Het kennen van het verschil tussen inhoud en functiewoorden is belangrijk omdat inhoudswoorden in gesprekken in het Engels worden benadrukt. Functiewoorden zijn niet gestresst. Met andere woorden, functiewoorden worden niet benadrukt in spraak, terwijl inhoudswoorden worden gemarkeerd. Het kennen van het verschil tussen inhoud en functiewoorden kan je helpen bij het begrijpen, en vooral, in uitspraakvaardigheden.