Alles over het Franse werkwoord Penser (nadenken)

Penser is een normale -er werkwoord dat betekent 'denken', 'aannemen', 'veronderstellen'. Penser wordt net als zijn Engelse equivalenten gebruikt, maar er zijn een paar aspecten die dit werkwoord een beetje lastig maken. Hier leggen we uit met welke werkwoordstemming we moeten werken penser, het verschil tussen penser à en penser de, de betekenis van penser gevolgd door een infinitief en een paar essentiële uitdrukkingen met penser.

"Penser" en Verb Moods

Penser is een van die Franse werkwoorden die de indicatieve stemming vereist bij gebruik in een verklarende verklaring, maar de conjunctief bij gebruik in een vraag of een negatieve constructie. De reden hiervoor is dat wanneer een persoon zegt:Je pense que... "wat er ook komt que (de bijzin) is in de geest van die persoon een feit. Er is geen twijfel of subjectiviteit. Wanneer iemand echter zegt:Penses-tu que... "of"Je ne pense pas que... "de bijzin is niet langer een feit in de geest van die persoon; het is twijfelachtig. Vergelijk de volgende voorbeelden:

  • Je pense qu'il est prêt. Ik denk dat hij klaar is.
  • Penses-tu qu'il soit prêt? Denk je dat hij klaar is?
  • Elle ne pense pas qu'il soit prêt. Ze denkt niet dat hij er klaar voor is.
  • Nous pensons que Marie vient à midi. We denken dat Marie rond het middaguur komt.
  • Pensez-vous que Marie vienne à midi? Denk je dat Marie 's middags komt?
  • Ils ne pensent pas que Marie vienne à midi. Ze denken niet dat Marie rond het middaguur komt.

"Penser à" versus "Penser de"

Beide penser à en penser de kan meestal worden vertaald als 'om over na te denken'. Het probleem is dat deze Engelse uitdrukking twee verschillende betekenissen heeft.
Penser à betekent "nadenken over" in de zin van "in gedachten hebben, overwegen, nadenken."

  • À quoi penses-tu ? Waar denk je aan?
  • Je pense à mon frère. Ik denk aan mijn broer.
  • Tu penses à quelqu'un pour ce projet? Denk je aan iemand voor dit project (heb je iemand in gedachten)?
  • Il pense à ce qu'il doit faire demain. Hij denkt na over wat hij morgen moet doen.
  • Pensez-y avant de décider. Denk erover na voordat je een beslissing neemt (onthoud dat Y vervangt een + zelfstandig naamwoord.)

Penser de, aan de andere kant betekent "nadenken over" in de zin van "een mening hebben over".

  • Qu'est-ce qu'ils pensent de ma maison? Wat vinden ze van mijn huis?
  • Que penses-tu de ce film? Wat vind je van deze film?
  • Elle pense du bien du projet. Ze vindt het project hoog (ze heeft er een hoge mening over).
  • Je ne sais pas ce qu'il pense de notre idée. Ik weet niet wat hij van ons idee vindt.
  • Qu'en pensez-vous ? Wat denk jij ervan)? (Onthoud dat nl vervangt de + zelfstandig naamwoord.) 

"Penser" plus Infinitief

Penser gevolgd door een infinitief betekent 'denken aan / overwegen te doen'.

  • Je pense aller au cinéma. Ik denk erover om naar de film te gaan.
  • Penses-tu continuer tes études ? Overweeg je je studie voort te zetten?
  • J'ai pensé visiter le musée. Ik dacht erover om het museum te bezoeken.

Uitdrukkingen en voorbeelden met "Penser"

  • Qu'en penses-tu? Wat denk je er van ?
  • Je ne sais qu'en penser. Ik weet niet wat ik moet denken / ik kan er niet over beslissen.
  • Je pense que oui. (Ja, ik denk van wel
  • Je pense que non. (Nee) Ik denk het niet / ik denk het niet.
  • Je pense que tu devrais lui dire. Ik vind dat je het hem moet vertellen.
  • Je n'en pense que du bien / mal. Ik heb er de hoogste / laagste mening over.
  • Qu'est-ce qui te fait penser qu'il ment? Waarom denk je dat hij liegt ?
  • Quoi qu'on pense. Wat mensen ook (mogen) denken
  • Quoi que tu puisses penser. Wat je ook (mag) denken
  • Je le pensais diplomaat. Ik dacht dat hij tactvol was.
  • Il a marché dans ce que je pense. Hij liep wat je-weet-wat binnen.
  • Tu vas prendre un coup de pied là où je pense! Je krijgt een schop tegen de achterkant !
  • Son contrat, il peut se le mettre (là) où je pense! Hij kan zijn verdomde contract vullen ! 
  • Lui, mij verschrikkelijke merci? Tu-pence? Penses-tu? Pense donc! Hem ? Bedank mij ? Ik zou zo gelukkig moeten zijn! Je maakt een grapje !
  • Tu penses bien que je lui ai tout raconté! Ik heb hem alles verteld, zoals je je kunt voorstellen.
  • Tu viendras à la fête? Kom je naar het feest??
  • Je pense bien! Probeer me gewoon te stoppen !
  • Il est inhoud? Is hij tevreden?
  • Je pense / tu penses bien!  Zeker weten !
  • Tu n'y penses pas! Dat meen je niet!
  • il ne pense qu'à ça! Hij heeft een one-track geest.
  • N'y pense plus! Vergeet het maar !
  • Faire penser à-Om te herinneren aan.
  • Cela me fait penser à mon frère. Het doet me denken aan mijn broer.
  • Fais-moi penser à l'appeler. Herinner me eraan haar te bellen.