Misschien opzettelijk volgend de traditie van zijn voorganger Claudius, hield keizer Vespasianus zijn humor over hem terwijl hij lag te sterven aan diarree, zoals Julius Cicatrix uitlegt in Imperiale uitgangen. De roddelige Romeinse biograaf Suetonius [zie Romeinse historici] meldt dat Vespasianus zei: "Vae, puto deus fio", wat vertaald kan worden "Wee mij. Ik denk dat ik een god word." Dit was niet wat Suetonius zegt, is zijn laatste zin. Het is er een die de keizer uitte toen "toen zijn ziekte hem voor het eerst greep", volgens de biografie. En het is wat mensen denken als ze verwijzen naar de beroemde laatste woorden van Vespasianus. Suetonius zegt eigenlijk dat hij verwijst naar zijn imperiale waardigheid. De reden voor deze merkwaardige grap is dat keizers vaak vergoddelijkt werden na hun dood.
Hier is de relevante passage uit de Engelse vertaling van het publiek domein van Suetonius op deze site:
Zelfs niet toen hij onmiddellijk in de angst en het gevaar van de dood verkeerde, kon hij geen grapjes maken. Want toen, onder andere wonderen, het mausoleum van de Caesars plotseling vloog en een vlammende ster aan de hemel verscheen; een van de wonderkinderen, zei hij, betrof Julia Calvina, die uit de familie van Augustus was [771]; en de andere, de koning van de Parthen, die zijn haar lang droeg. En toen zijn ziekte hem voor het eerst greep, "veronderstel ik," zei hij, "zal ik spoedig een god zijn." [772]