Frans voor 'voor de gek houden' trompe l'oeil kunst creëert de illusie van de werkelijkheid. Door vakkundig gebruik van kleur, arcering en perspectief lijken geschilderde objecten driedimensionaal. Faux-afwerkingen zoals marmering en houtnerf dragen bij aan de trompe l'oeil effect. Toegepast op meubels, schilderijen, muren, plafonds, decoratieve items, decorontwerpen of gevels van gebouwen, trompe l'oeil kunst inspireert een zucht van verrassing en verwondering. Hoewel Tromper betekent 'bedriegen', kijkers zijn vaak gewillige deelnemers, verrukt van de visuele bedrog.
uitgesproken tromp loi, trompe-l'oeil kan worden gespeld met of zonder een koppelteken. In het Frans, de œ ligatuur wordt gebruikt: trompe l'œil. Realistische kunstwerken werden niet beschreven als trompe-l'oeil tot het einde van de 19e eeuw, maar het verlangen om de realiteit vast te leggen dateert uit de oudheid.
In het oude Griekenland en Rome brachten ambachtslieden pigmenten aan op nat gips om levensechte details te creëren. Vlakke oppervlakken leken driedimensionaal toen schilders valse kolommen, consoles en andere architecturale ornamenten toevoegden. De Griekse kunstenaar Zeuxis (5e eeuw v.Chr.) Zou druiven zo overtuigend hebben geschilderd dat zelfs vogels werden bedrogen. Fresco's (gips muurschilderingen) gevonden in Pompeii en andere archeologische vindplaatsen bevatten trompe l'oeil elementen.
Vele eeuwen lang bleven kunstenaars de natte gipsmethode gebruiken om binnenruimtes te transformeren. In villa's, paleizen, kerken en kathedralen, trompe l'oeil beelden gaven de illusie van enorme ruimte en verre vergezichten. Door de magie van perspectief en vakkundig gebruik van licht en schaduw, koepels werden lucht en ruimtes zonder ramen openden voor denkbeeldige vergezichten. Renaissance-kunstenaar Michelangelo (1475 -1564) gebruikte nat gips toen hij het enorme plafond van de Sixtijnse Kapel vulde met trapsgewijze engelen, bijbelse figuren en een enorme bebaarde God omringd door trompe l'oeil kolommen en balken.
Door met nat gips te schilderen, konden kunstenaars muren en plafonds rijke kleuren en een gevoel van diepte geven. Gips droogt echter snel. Zelfs de grootste fresco-schilders konden geen subtiele overvloeiing of precieze details bereiken. Voor kleinere schilderijen gebruikten Europese kunstenaars vaak tempera op basis van eieren op houten panelen. Dit medium was gemakkelijker om mee te werken, maar het droogde ook snel op. Tijdens de Middeleeuwen en de Renaissance zochten kunstenaars naar nieuwe, meer flexibele verfformules.
De Noord-Europese schilder Jan Van Eyck (c.1395-c.1441) populair gemaakt het idee van het toevoegen van gekookte olie aan pigmenten. Dunne, bijna transparante glazuren aangebracht over houten panelen gaven objecten een levensechte glans. Met een lengte van minder dan 13 centimeter is de Dresen Triptych van Van Eyck een krachttoer met ultra echte afbeeldingen van Romaanse kolommen en bogen. Kijkers kunnen zich voorstellen dat ze door een raam naar een bijbelse scène kijken. Kunstgravures en wandtapijten versterken de illusie.
Andere renaissanceschilders hebben hun eigen recepten uitgevonden, waarbij de traditionele tempera-formule op basis van eieren werd gecombineerd met een verscheidenheid aan ingrediënten, van poedervormig bot tot lood en notenolie. Leonardo da Vinci (1452-1519) gebruikte zijn eigen experimentele olie- en tempera-formule toen hij zijn beroemde muurschildering, het laatste avondmaal, schilderde. Tragisch genoeg waren de methoden van da Vinci gebrekkig en begonnen de adembenemend realistische details binnen een paar jaar te schilferen.
In de 17e eeuw werden Vlaamse stillevenschilders bekend om optische illusies. Driedimensionale objecten leken uit het frame te projecteren. Open kasten en bogen suggereerden diepe uitsparingen. Postzegels, brieven en nieuwsbulletins werden zo overtuigend afgebeeld, dat voorbijgangers in de verleiding kunnen komen om ze van het schilderij te plukken. Soms werden afbeeldingen van penselen en paletten opgenomen om de aandacht op het bedrog te vestigen.
Er hangt een sfeer van genot in de artistieke bedrog en het is mogelijk dat de Nederlandse meesters deelnamen aan hun inspanningen om de realiteit te toveren. Velen ontwikkelden nieuwe formules op basis van olie en was, elk bewerend dat hun eigen superieure eigenschappen boden. Kunstenaars als Gerard Houckgeest (1600-1661), Gerrit Dou (1613-1675), Samuel Dirksz Hoogstraten (1627-1678) en Evert Collier (c.1640-1710) hadden hun magische misleidingen niet kunnen schilderen, ware het niet vanwege de veelzijdigheid van de nieuwe media.
Uiteindelijk maakten geavanceerde technologieën en massaproductie de schilderformules van de Nederlandse meesters overbodig. Populaire smaken verschoven naar expressionistische en abstracte stijlen. Toch een fascinatie voor trompe l'oeil realisme hield aan gedurende de negentiende en twintigste eeuw.
Amerikaanse kunstenaars De Scott Evans (1847-1898), William Harnett (1848-1892), John Peto (1854-1907) en John Haberle (1856-1933) schilderden minutieuze stillevens in de traditie van de Nederlandse illusionisten. De in Frankrijk geboren schilder en geleerde Jacques Maroger (1884-1962) analyseerde de eigenschappen van vroege verfmedia. Zijn klassieke tekst,De geheime formules en technieken van de meesters, bevatte recepten die hij beweerde te hebben herontdekt. Zijn theorieën wekten de interesse in klassieke stijlen opnieuw, wekten controverse op en inspireerden schrijvers.
Merogers terugkeer naar klassieke technieken was een van de vele realistische stijlen die in de tweede helft van de 20e eeuw ontstonden. Realisme gaf moderne kunstenaars een manier om de wereld te verkennen en opnieuw te interpreteren met wetenschappelijke precisie en ironische onthechting.