In Angelsaksisch Engeland, a thegn was een heer die zijn land rechtstreeks van de koning hield in ruil voor militaire dienst in oorlogstijd. Thegns konden hun titels en landen verdienen of erven. Aanvankelijk stond de thegn onder alle andere Angelsaksische adel; met de verspreiding van thegns kwam echter een onderverdeling van de klasse. Er waren 'konings thegns', die bepaalde voorrechten hadden en alleen aan de koning antwoordden, en inferieure thegns die andere thegns of bisschoppen dienden.
Volgens een wet van Ethelred II traden de 12 senioren van een honderdtal op als een rechterlijke commissie die bepaalde of een verdachte officieel van een misdrijf moest worden beschuldigd. Dit was duidelijk een zeer vroege voorloper van de moderne grand jury.
De macht van thegns nam af na de Normandische verovering toen de heren van het nieuwe regime de controle namen over de meeste landen in Engeland. De voorwaarde leenheer bleef in Schotland tot 1400 bestaan in verwijzing naar een erfelijke huurder van de kroon die niet in het leger diende.
Alternatieve spelling: leenheer
Voorbeeld: Koning Ethylgrihn deed een beroep op de zijne thegns om te helpen verdedigen tegen een Viking-invasie.