De volgende citaten uit The Great Gatsby door F. Scott Fitzgerald zijn enkele van de meest herkenbare regels in de Amerikaanse literatuur. De roman, die het nastreven van plezier volgt door de rijke elites van de New York Jazz Age, gaat over thema's als liefde, idealisme, nostalgie en illusie. In de volgende citaten analyseren we hoe Fitzgerald deze thema's overbrengt.
"Ik hoop dat ze een dwaas zal zijn - dat is het beste wat een meisje op deze wereld kan zijn, een mooie kleine dwaas." (Hoofdstuk 1)
Daisy Buchanan heeft het over haar jonge dochter wanneer ze deze schijnbaar niet-voelende verklaring aflegt. In werkelijkheid toont dit citaat een zeldzaam moment van gevoeligheid en zelfbewustzijn voor Daisy. Haar woorden tonen een diep begrip van de wereld om haar heen, met name het idee dat de maatschappij vrouwen beloont omdat ze dwaas zijn in plaats van slim en ambitieus. Deze verklaring voegt meer diepgang toe aan het karakter van Daisy, wat suggereert dat haar levensstijl misschien een actieve keuze is in plaats van het resultaat van een frivole manier van denken.
“Het was een van die zeldzame glimlachen met een kwaliteit van eeuwige geruststelling erin, dat je vier of vijf keer in het leven kunt tegenkomen. Het stond - of leek te worden geconfronteerd - voor een ogenblik de hele eeuwige wereld en concentreerde zich vervolgens op jou met een onweerstaanbaar vooroordeel in jouw voordeel. Het begreep je net zo goed als je wilde worden begrepen, geloofde in je als je zou willen geloven in jezelf, en verzekerde je dat het precies de indruk van je had dat je op je best hoopte over te brengen. ”(Hoofdstuk 3)
De verteller van de roman, de jonge verkoper Nick Carraway, beschrijft Jay Gatsby aldus wanneer hij de man voor het eerst persoonlijk ontmoet. In deze beschrijving, gericht op Gatsby's specifieke manier van glimlachen, legt hij Gatsby's gemakkelijke, zelfverzekerde, bijna magnetische uitstraling vast. Een groot deel van Gatsby's aantrekkingskracht is zijn vermogen om iedereen zich de belangrijkste persoon in de kamer te laten voelen. Deze kwaliteit weerspiegelt Nick's eigen vroege waarnemingen van Gatsby: een ongewoon geluk om zijn vriend te zijn, terwijl zoveel anderen hem zelfs nooit persoonlijk ontmoeten. Deze passage voorspelt echter ook Gatsby's showmanship en het vermogen om het masker op te zetten dat iemand wil zien.
"In zijn blauwe tuinen kwamen mannen en meisjes als motten tussen de fluisteringen en de champagne en de sterren." (Hoofdstuk 3)
Hoewel The Great Gatsby wordt vaak opgehouden als een viering van de Jazz Age-cultuur, het is eigenlijk het tegenovergestelde, vaak kritiekend op het zorgeloze hedonisme van de tijd. Fitzgerald's taal vangt hier de mooie maar vergankelijke aard van de rijke levensstijl. Net als motten, voelen ze zich altijd aangetrokken tot wat het helderste licht ook is en wegdraaien wanneer iets anders hun aandacht trekt. Sterren, champagne en fluisteringen zijn allemaal romantisch maar tijdelijk en uiteindelijk nutteloos. Alles in hun leven is erg mooi en vol sprankeling en glans, maar verdwijnt wanneer het harde licht van dag of realiteit verschijnt.
"Geen enkele hoeveelheid vuur of frisheid kan uitdagen wat een man in zijn spookachtige hart zal opslaan." (Hoofdstuk 5)
Terwijl Nick nadenkt over Gatsby's mening over Daisy, realiseert hij zich hoeveel Gatsby haar in zijn hoofd heeft opgebouwd, zozeer dat geen echte persoon ooit de fantasie zou kunnen waarmaken. Na een ontmoeting met en gescheiden te zijn van Daisy, bracht Gatsby jaren door met het idealiseren en romantiseren van zijn herinnering aan haar, waardoor haar meer illusie werd dan vrouw. Tegen de tijd dat ze elkaar weer ontmoeten, is Daisy gegroeid en veranderd; ze is een echte en gebrekkige mens die nooit zou kunnen voldoen aan Gatsby's beeld van haar. Gatsby blijft dol op Daisy, maar of hij van de echte Daisy houdt of gewoon van de fantasie die hij gelooft dat ze is, blijft onduidelijk.
“Kan het verleden niet herhalen?… Waarom kan je dat natuurlijk wel!” (Hoofdstuk 6)
Als er één bewering is die Gatsby's hele filosofie samenvat, dan is dit het wel. Gedurende zijn volwassen leven was het doel van Gatsby om het verleden te heroveren. In het bijzonder verlangt hij ernaar om de vroegere romantiek die hij met Daisy had terug te nemen. Nick, de realist, probeert erop te wijzen dat het heroveren van het verleden onmogelijk is, maar Gatsby verwerpt dat idee volkomen. In plaats daarvan gelooft hij dat geld de sleutel tot geluk is, redenerend dat als je genoeg geld hebt, je zelfs de wildste dromen kunt laten uitkomen. We zien dit geloof in actie met Gatsby's wilde feesten, gewoon gegooid om Daisy's aandacht te trekken, en zijn aandringen op het opnieuw ontsteken van zijn affaire met haar.
Met name echter, Gatsby's gehele identiteit vloeide voort uit zijn eerste poging om aan zijn slechte achtergrond te ontsnappen, wat hem motiveerde om de persona van "Jay Gatsby" te creëren.
"Dus we slaan verder, boten tegen de stroom in, onophoudelijk teruggedragen in het verleden." (Hoofdstuk 9)
Deze zin is de laatste regel van de roman en een van de beroemdste regels in alle literatuur. Op dit punt is Nick, de verteller, gedesillusioneerd door Gatsby's hedonistische uitingen van rijkdom. Hij heeft gezien hoe Gatsby's vruchteloze, wanhopige zoektocht - om aan zijn vroegere identiteit te ontsnappen en zijn vroegere romance met Daisy te heroveren - hem vernietigde. Uiteindelijk was geen hoeveelheid geld of tijd genoeg om Daisy te winnen, en geen van de personages van de roman waren in staat om te ontsnappen aan de beperkingen die door hun eigen verleden werden opgelegd. Deze laatste verklaring dient als commentaar op het concept van de Amerikaanse droom, die beweert dat iedereen alles kan zijn, als ze maar hard genoeg werken. Met deze zin lijkt de roman te suggereren dat zulk hard werken zinloos zal zijn, omdat de 'stromingen' van de natuur of de maatschappij je altijd terug zal duwen naar het verleden.