De 100 meest gebruikte woorden in het Engels

Hier worden volgens het British National Corpus van 100 miljoen woorden de 100 meest gebruikte woorden in het Engels vermeld. Veel van deze woorden zijn Functionele woorden: ze plakken stukjes zinnen aan elkaar in langere syntactische eenheden. 

Waar nodig wordt het deel van de spraak geïdentificeerd om verschillende grammaticale toepassingen van hetzelfde woord te onderscheiden. 

  1. de
  2. worden
  3. van
  4. en
  5. een
  6. in (voorzetsel: "vroeger")
  7. to (infinitief marker: "to sing")
  8. hebben
  9. het
  10. naar (voorzetsel: "naar het land")
  11. for (voorzetsel: "for you")
  12. ik
  13. that (relatief voornaamwoord: "the book that I read")
  14. u
  15. hij
  16. on (voorzetsel: "on the beach")
  17. met (voorzetsel: "met plezier")
  18. do (werkwoord: "I do")
  19. op (voorzetsel: "op school")
  20. door (voorzetsel: "tegen middernacht")
  21. niet
  22. this (determiner: "deze pagina")
  23. maar
  24. from (voorzetsel: "from home")
  25. ze
  26. his (determiner: "zijn baan")
  27. that (determiner: "that song")
  28. zij
  29. of
  30. welke (determiner: "welk boek")
  31. as (conjunctie: "zoals we hebben afgesproken")
  32. wij
  33. een
  34. say (werkwoord: "say a prayer")
  35. will (hulpwerkwoord: "I will try")
  36. Zou
  37. can (hulpwerkwoord: "I can go")
  38. als
  39. hun
  40. go (werkwoord: "go now")
  41. wat (determiner: "hoe laat")
  42. Daar
  43. alles (determiner: "alle mensen")
  44. get (werkwoord: "get busy")
  45. haar (determiner: "haar baan")
  46. make (werkwoord: "make money")
  47. wie
  48. as (voorzetsel: "as a child")
  49. out (bijwoord: "go out")
  50. up (bijwoord: "go up")
  51. see (werkwoord: "see the sky")
  52. know (werkwoord: "know a place")
  53. tijd (tijd: "een tijd om te lachen")
  54. take (werkwoord: "take a break")
  55. hen
  56. some (determiner: "some money")
  57. kon
  58. so (bijwoord: "I so so")
  59. hem
  60. jaar
  61. into (voorzetsel: "into the room")
  62. haar
  63. vervolgens
  64. think (werkwoord: "think hard")
  65. mijn
  66. come (werkwoord: "come early")
  67. dan
  68. meer (bijwoord: "sneller")
  69. about (voorzetsel: "about you")
  70. nu
  71. last (bijvoeglijk naamwoord: "last call")
  72. uw
  73. me
  74. nee (determiner: "geen tijd")
  75. other (bijvoeglijk naamwoord: "other people")
  76. geven
  77. just (bijwoord: "just try")
  78. Moeten
  79. deze (determiner: "deze dagen")
  80. mensen
  81. ook
  82. well (bijwoord: "well schriftelijk")
  83. any (bepaler: "any day")
  84. enkel en alleen
  85. new (bijvoeglijk naamwoord: "new friend")
  86. heel
  87. when (conjunctie: "when you go")
  88. may (hulpwerkwoord: "you may go")
  89. manier
  90. look (werkwoord: "look here")
  91. like (voorzetsel: "like a boat")
  92. use (werkwoord: "use your head")
  93. haar (voornaamwoord: "geef haar")
  94. such (determiner: "such problems")
  95. how (bijwoord: "see how")
  96. omdat
  97. when (bijwoord: "know when")
  98. as (bijwoord: "as good")
  99. good (bijvoeglijk naamwoord: "good time")
  100. find (werkwoord: "find time")