Nootmuskaat The Unsavory History of a Tasty Spice

Vandaag strooien we gemalen nootmuskaat over onze espressodranken, voegen het toe aan eierpunch of mengen het in pompoentaartvulling. De meeste mensen vragen zich waarschijnlijk niet bijzonder af over de oorsprong ervan - het komt uit het kruidengangpad in de supermarkt, toch? En minder stoppen nog steeds om de tragische en bloederige geschiedenis achter dit kruid te overwegen. Door de eeuwen heen zijn echter tienduizenden mensen gestorven bij het nastreven van nootmuskaat.

Wat is nootmuskaat?

Nootmuskaat komt uit het zaad van de Myristica frangans boom, een lange groenblijvende soort afkomstig uit de Banda-eilanden, die deel uitmaken van de Molukse of Spice-eilanden van Indonesië. De binnenste kern van het nootmuskaatzaad kan worden gemalen tot nootmuskaat, terwijl de aril (de buitenste kanten bedekking) een ander kruid oplevert, foelie.

Nootmuskaat wordt al lang niet alleen gewaardeerd als smaakstof voor voedsel, maar ook vanwege zijn geneeskrachtige eigenschappen. Nootmuskaat is zelfs, wanneer het in voldoende grote doses wordt ingenomen, hallucinogeen, dankzij een psychoactieve chemische stof genaamd myristicine, die verwant is aan mescaline en amfetamine. Mensen kennen al eeuwen de interessante effecten van nootmuskaat; de 12e-eeuwse abdis Hildegard van Bingen schreef er bijvoorbeeld over.

Nootmuskaat op de handel in de Indische Oceaan

Nootmuskaat was bekend in de landen aan de Indische Oceaan, waar het voorkomt in de Indiase keuken en traditionele Aziatische medicijnen. Net als andere specerijen had nootmuskaat het voordeel dat het licht was in vergelijking met aardewerk, juwelen of zelfs zijden stoffen, zodat handelsschepen en kameelcaravans gemakkelijk een fortuin in nootmuskaat konden dragen.

Voor de inwoners van de Banda-eilanden, waar de nootmuskaatbomen groeiden, zorgden de handelsroutes in de Indische Oceaan voor een gestage bedrijfsvoering en zorgden voor een comfortabel leven. Het waren echter de Arabische en Indiase handelaren die zeer rijk werden door de specerijen rondom de rand van de Indische Oceaan te verkopen.

Nootmuskaat in de middeleeuwen in Europa

Zoals hierboven vermeld, wisten rijke mensen in Europa in de middeleeuwen van nootmuskaat en begeerden het vanwege zijn geneeskrachtige eigenschappen. Nootmuskaat werd beschouwd als een "warm voedsel" volgens de theorie van humoren, ontleend aan de oude Griekse geneeskunde, die destijds nog Europese artsen begeleidde. Het kan koud voedsel zoals vis en groenten in evenwicht brengen.

Europeanen geloofden dat nootmuskaat de macht had om virussen af ​​te weren zoals verkoudheid; ze dachten zelfs dat het de builenpest kon voorkomen. Als gevolg hiervan was het kruid meer waard dan zijn gewicht in goud.

Hoezeer ze nootmuskaat ook koesterden, mensen in Europa hadden echter geen duidelijk idee waar het vandaan kwam. Het kwam Europa binnen via de haven van Venetië, daarheen gebracht door Arabische handelaren die het van de Indische Oceaan over het Arabische schiereiland naar de mediterrane wereld brachten ... maar de ultieme bron bleef een mysterie.

Portugal grijpt de Spice-eilanden

In 1511 greep een Portugese strijdmacht onder Afonso de Albuquerque de Molukseilanden in. Begin volgend jaar hadden de Portugezen de kennis uit de lokale bevolking gehaald dat de Banda-eilanden de bron waren van nootmuskaat en foelie, en drie Portugese schepen zochten deze legendarische Spice-eilanden op.

De Portugezen hadden niet de mankracht om de eilanden fysiek te controleren, maar ze waren in staat om het Arabische monopolie op de specerijenhandel te doorbreken. De Portugese schepen vulden hun ruim met nootmuskaat, foelie en kruidnagel, allemaal gekocht voor een redelijke prijs bij de lokale telers.

In de volgende eeuw probeerde Portugal een fort te bouwen op het belangrijkste eiland Bandanaira, maar werd door de Bandanezen verdreven. Uiteindelijk kochten de Portugezen hun kruiden gewoon van tussenpersonen in Malakka.

Nederlandse controle over nootmuskaathandel

De Nederlanders volgden de Portugezen snel naar Indonesië, maar ze bleken niet bereid om gewoon in de rij van specerijenverzenders te komen. Nederlandse handelaren provoceerden de Bandanezen door specerijen te eisen in ruil voor nutteloze en ongewenste goederen, zoals dikke wollen kleding en damastdoek, die volkomen ongeschikt was voor tropische klimaten. Traditioneel hadden Arabische, Indiase en Portugese handelaren veel meer praktische items aangeboden: zilver, medicijnen, Chinees porselein, koper en staal. De relaties tussen de Nederlanders en Bandanese begonnen zuur en gingen snel bergafwaarts.

In 1609 dwongen de Nederlanders een aantal Bandanese heersers het Eeuwige Verdrag te ondertekenen, waardoor de Nederlandse Oost-Indische Compagnie een monopolie kreeg op de specerijenhandel in de Bandas. De Nederlanders versterkten vervolgens hun Bandanaira-fort, Fort Nassau. Dit was de laatste druppel voor de Bandanese, die de Nederlandse admiraal voor Oost-Indië en ongeveer veertig van zijn officieren in een hinderlaag lokte en doodde.

De Nederlanders werden ook geconfronteerd met een dreiging van een andere Europese macht - de Britten. In 1615 vielen de Nederlanders Engeland's enige voet aan de grond in de Spice-eilanden, de kleine, nootmuskaat producerende eilanden Run en Ai, ongeveer 10 kilometer van de Bandas. De Britse troepen moesten zich terugtrekken van Ai naar het nog kleinere eiland Run. Groot-Brittannië viel dezelfde dag echter een tegenaanval uit waarbij 200 Nederlandse soldaten omkwamen.