Marbury v. Madison

Marbury tegen Madison wordt door velen beschouwd als niet alleen een mijlpaal voor het Hooggerechtshof, maar eerder de landmark geval. De beslissing van het Hof werd gegeven in 1803 en wordt nog steeds ingeroepen wanneer zaken betrekking hebben op rechterlijke toetsing. Het markeerde ook het begin van de machtstoename van het Hooggerechtshof naar een positie gelijk aan die van de wetgevende en uitvoerende macht van de federale overheid. Kortom, het was de eerste keer dat het Hooggerechtshof een congres ongrondwettelijk verklaarde. 

Snelle feiten: Marbury v. Madison

Gevorderde zaak: 11 februari 1803

Besluit afgegeven: 24 februari 1803

indiener: William Marbury

respondent: James Madison, staatssecretaris

Sleutelvragen: Was president Thomas Jefferson in zijn rechten om zijn staatssecretaris James Madison te bevelen een rechterlijke commissie van William Marbury achter te houden die was benoemd door zijn voorganger, John Adams?

Unanieme beslissing: Justices Marshall, Paterson, Chase en Washington

Regel: Hoewel Marbury recht had op zijn commissie, kon het Hof deze niet verlenen omdat Section 13 van de Judiciary Act van 1789 in strijd was met artikel III Section 2 van de Amerikaanse grondwet en derhalve nietig was.

Achtergrond van Marbury v. Madison

In de weken nadat de Federalistische president John Adams zijn bod op herverkiezing verloor aan de Democratisch-Republikeinse kandidaat Thomas Jefferson in 1800, verhoogde het Federalistische Congres het aantal circuithoven. Adams plaatste Federalistische rechters in deze nieuwe posities. Verschillende van deze 'Midnight'-afspraken werden echter niet uitgevoerd voordat Jefferson aantrad en Jefferson stopte onmiddellijk met de levering ervan als president. William Marbury was een van de rechters die een afspraak verwachtte die was ingehouden. Marbury diende een verzoekschrift in bij het Hooggerechtshof en vroeg haar een mandamus te schrijven waarvoor staatssecretaris James Madison de benoemingen zou moeten uitvoeren. Het Hooggerechtshof, geleid door Opperrechter John Marshall, ontkende het verzoek en citeerde een deel van de rechterlijke machtswet van 1789 als ongrondwettelijk.

Marshall's beslissing

Op het eerste gezicht was Marbury v. Madison geen bijzonder belangrijk geval, waarbij een van de recentelijk aangestelde federale rechter werd benoemd. Maar opperrechter Marshall (die als Adams staatssecretaris onder Adams had gediend en niet noodzakelijkerwijs een voorstander van Jefferson was) zag de zaak als een kans om de macht van de rechterlijke macht te laten gelden. Als hij kon aantonen dat een congres ongrondwettelijk was, kon hij het Hof positioneren als de hoogste tolk van de Grondwet. En dat is precies wat hij deed.

De uitspraak van het Hof verklaarde feitelijk dat Marbury recht had op zijn benoeming en dat Jefferson de wet had overtreden door secretaris Madison te gelasten de commissie van Marbury in te houden. Maar er was nog een vraag die beantwoord moest worden: of het Hof het recht had om een ​​mandamusbrief te schrijven aan secretaris Madison. De wet op de rechterlijke macht van 1789 verleende het Hof vermoedelijk de bevoegdheid om te schrijven, maar Marshall betoogde dat de wet in dit geval ongrondwettelijk was. Hij verklaarde dat het Hof op grond van artikel III, afdeling 2 van de Grondwet, in deze zaak geen "oorspronkelijke bevoegdheid" had en dat het Hof derhalve niet bevoegd was om een ​​mandamusbeschikking uit te vaardigen..  

Betekenis van Marbury v. Madison

Deze historische rechtszaak vestigde het concept van rechterlijke toetsing, het vermogen van de rechterlijke macht om een ​​wet ongrondwettelijk te verklaren. Deze zaak bracht de rechterlijke macht van de regering op een meer gelijkmatige machtsbasis met de wetgevende en uitvoerende macht. De Founding Fathers verwachtten dat de overheidstakken elkaar zouden controleren. De historische rechtszaak Marbury v. Madison heeft dit doel bereikt en daarmee het precedent geschapen voor tal van historische beslissingen in de toekomst.