Jean Paul Sartre's 'The Transcendence of the Ego'

De transcendentie van het ego is een filosofisch essay gepubliceerd door Jean Paul Sartre in 1936. Daarin zet hij zijn visie uiteen dat het zelf of het ego zelf niet iets is waarvan men zich bewust is.

Het model van bewustzijn waarin Sartre voorziet deze essay kan als volgt worden geschetst. Bewustzijn is altijd opzettelijk; dat wil zeggen, het is altijd en noodzakelijkerwijs bewustzijn van iets. Het 'object' van bewustzijn kan bijna elk soort ding zijn: een fysiek object, een voorstel, een stand van zaken, een herinnerd beeld of stemming - alles wat het bewustzijn kan waarnemen. Dit is het 'principe van intentionaliteit' dat het uitgangspunt vormt voor de fenomenologie van Husserl. 

Sartre radicaliseert dit principe door te beweren dat bewustzijn niets anders is dan intentionaliteit. Dit betekent bewustzijn als een zuivere activiteit beschouwen en ontkennen dat er een 'ego' is dat in, achter of onder bewustzijn ligt als zijn bron of noodzakelijke toestand. De rechtvaardiging van deze claim is een van de belangrijkste doelen van Sartre in De transcendentie van de ego.

Sartre maakt eerst onderscheid tussen twee wijzen van bewustzijn: niet-reflecterend bewustzijn en reflecterend bewustzijn. Niet-reflecterend bewustzijn is gewoon mijn gebruikelijke bewustzijn van andere dingen dan het bewustzijn zelf: vogels, bijen, een muziekstuk, de betekenis van een zin, een teruggeroepen gezicht, enz. Volgens Sartre stelt het bewustzijn tegelijkertijd objecten vast en grijpt deze vast. En hij beschrijft zo'n bewustzijn als 'positioneel' en als 'thetisch'. Wat hij bedoelt met deze termen is niet helemaal duidelijk, maar hij lijkt te verwijzen naar het feit dat er in mijn bewustzijn van alles zowel activiteit als passiviteit is. Bewustzijn van een object is positioneel in die zin dat het het object vormt: dat wil zeggen, het richt zich op het object (bijvoorbeeld een appel of een boom) en zorgt ervoor. Het is 'thetisch' in dat bewustzijn zijn object confronteert als iets dat eraan is gegeven, of als iets dat al is gesteld.

Sartre beweert ook dat bewustzijn, zelfs als het niet reflecteert, zich altijd minimaal bewust is van zichzelf. Deze bewustzijnsmodus beschrijft hij als 'niet-positioneel' en 'niet-thetisch', wat aangeeft dat bewustzijn zich in deze modus niet als een object positioneert, noch door zichzelf wordt geconfronteerd. Integendeel, dit onherleidbare zelfbewustzijn wordt beschouwd als een onveranderlijke eigenschap van zowel niet-reflecterend als reflecterend bewustzijn.

Een reflecterend bewustzijn is er een dat zichzelf positioneert als zijn object. Fundamenteel, zegt Sartre, zijn het reflecterende bewustzijn en het bewustzijn dat het object van reflectie is (het "gereflecteerde bewustzijn") identiek. Desalniettemin kunnen we onderscheid maken tussen hen, althans in abstractie, en dus praten over twee bewustzijnen hier: het reflecterende en het weerspiegelde.  

Zijn belangrijkste doel bij het analyseren van zelfbewustzijn is om te laten zien dat zelfreflectie de stelling niet ondersteunt dat er een ego in of achter bewustzijn ligt. Hij onderscheidt eerst twee soorten reflectie: (1) reflectie op een eerdere bewustzijnsstaat die door het geheugen wordt opgeroepen - deze eerdere staat wordt nu een object van het huidige bewustzijn; en (2) reflectie in het onmiddellijke heden waar bewustzijn zichzelf neemt zoals het nu is voor zijn object. Een retrospectieve reflectie van de eerste soort, beweert hij, onthult alleen een niet-reflecterend bewustzijn van objecten samen met het niet-positionele zelfbewustzijn dat een onveranderlijk kenmerk van bewustzijn is. Het onthult niet de aanwezigheid van een 'ik' in bewustzijn. Reflectie van de tweede soort, de soort waar Descartes zich mee bezighoudt wanneer hij beweert: "Ik denk, dus ik ben", zou waarschijnlijk eerder "I" onthullen. Sartre ontkent dit echter en beweert dat het 'ik' dat het bewustzijn hier gewoonlijk wordt gedacht, in feite het product is van reflectie. In de tweede helft van het essay geeft hij zijn uitleg over hoe dit gebeurt.

Korte samenvatting

Kort gezegd, zijn account werkt als volgt. Discrete momenten van reflectief bewustzijn worden verenigd door te worden geïnterpreteerd als voortkomend uit mijn toestanden, acties en kenmerken, die allemaal verder reiken dan het huidige reflectiemoment. Bijvoorbeeld, mijn bewustzijn om nu iets te verafschuwen en mijn bewustzijn om op een ander moment hetzelfde te verafschuwen, worden verenigd door het idee dat 'ik' dat ding haat - haat een staat is die voortduurt voorbij de momenten van bewuste verafschuwing.

Acties vervullen een vergelijkbare functie. Dus, wanneer Descartes beweert: "Ik twijfel nu", is zijn bewustzijn niet bezig met een zuivere reflectie op zichzelf zoals het nu is. Hij staat een bewustzijn toe dat dit huidige moment van twijfel deel uitmaakt van een actie die eerder begon en nog enige tijd zal doorgaan om zijn spiegelbeeld te informeren. De afzonderlijke momenten van twijfel worden verenigd door de actie en deze eenheid wordt uitgedrukt in het 'ik' dat hij in zijn bewering opneemt. 

Het 'ego' wordt dus niet in reflectie ontdekt, maar wordt erdoor gecreëerd. Het is echter geen abstractie of louter een idee. Het is veeleer de 'concrete totaliteit' van mijn reflectieve bewustzijnstoestanden, gevormd door hen op de manier waarop een melodie wordt gevormd door discrete tonen. We houden, zegt Sartre, het ego vast "uit onze ooghoeken" wanneer we nadenken; maar als we ons erop proberen te concentreren en er het object van bewustzijn van maken, verdwijnt het noodzakelijkerwijs, omdat het alleen ontstaat door bewustzijn dat op zichzelf reflecteert (niet op het ego, dat iets anders is).

De conclusie die Sartre uit zijn bewustzijnsanalyse trekt, is dat fenomenologie geen reden heeft om een ​​ego in of achter bewustzijn te plaatsen. Hij beweert bovendien dat zijn kijk op het ego als iets dat het bewustzijn reflecteert, en dat daarom moet worden beschouwd als gewoon een ander bewustzijnsobject dat, net als alle andere dergelijke objecten, het bewustzijn overstijgt, duidelijke voordelen heeft. In het bijzonder biedt het een weerlegging van solipsisme (het idee dat de wereld uit mij en de inhoud van mijn geest bestaat), helpt ons het scepticisme ten aanzien van het bestaan ​​van andere geesten te overwinnen en legt het de basis voor een existentialistische filosofie die echt de echte wereld van mensen en dingen.