Relatieve voornaamwoorden gebruiken in bijvoeglijke bijzinnen

Een bijvoeglijk naamwoordclausule (ook een relatieve bijzin genoemd) is een groep woorden die werkt als een bijvoeglijk naamwoord om een ​​zelfstandig naamwoord of zelfstandig naamwoordzin te wijzigen. Hier zullen we ons concentreren op de vijf relatieve voornaamwoorden die worden gebruikt in adjectiefclausules.

Een bijvoeglijk naamwoord begint meestal met een relatief voornaamwoord: een woord dat betrekking de informatie in de bijvoeglijke bijzin van een woord of een zin in de hoofdzin.

Wie, welke en dat

Adjectiefclausules beginnen meestal met een van deze drie relatieve voornaamwoorden:

wie
welke
dat

Alle drie voornaamwoorden verwijzen naar een zelfstandig naamwoord, maar wie verwijst alleen naar mensen en welke verwijst alleen naar dingen. Dat kan verwijzen naar mensen of dingen. Hier zijn een paar voorbeelden, met de adjectiefclausules cursief en de relatieve voornaamwoorden vetgedrukt.

  1. Iedereen draaide zich om en keek naar Toya, wie stond nog steeds achter de toonbank.
  2. Charlie's oude koffiezetapparaat, welke had jaren niet gewerkt, begon plotseling te borrelen en te sputteren.
  3. Het tikkende geluid kwam uit het doosje dat zat op de vensterbank.

In het eerste voorbeeld het relatieve voornaamwoord wie verwijst naar het juiste zelfstandig naamwoord Toya. In zin twee, welke verwijst naar de zelfstandig naamwoord zin Charlie's oude koffiezetapparaat. En in de derde zin, dat verwijst naar het kleine doosje. In elk van de voorbeelden functioneert het relatieve voornaamwoord als het onderwerp van de bijvoeglijke bijzin.

Soms kunnen we het relatieve voornaamwoord weglaten uit een bijvoeglijk naamwoord - zolang de zin zonder die zin nog steeds zinvol is. Vergelijk deze twee zinnen:

  • Het gedicht dat Nina koos was "We Real Cool" van Gwendolyn Brooks.
  • Het gedicht Ø Nina koos was "We Real Cool" van Gwendolyn Brooks.

Beide zinnen zijn correct, hoewel de tweede versie als iets minder formeel kan worden beschouwd dan de eerste. In de tweede zin, de kloof achtergelaten door het weggelaten voornaamwoord (geïdentificeerd door het symbool O) wordt een relatief relatief voornaamwoord genoemd.

Wiens en wie

Twee andere relatieve voornaamwoorden die worden gebruikt om adjectiefclausules te introduceren zijn: wiens (de bezittelijke vorm van wie) en wie (de objectvorm van wie). Wiens begint een bijvoeglijk naamwoordclausule die iets beschrijft dat behoort tot of deel uitmaakt van iemand of iets dat in de hoofdzin wordt genoemd:

De struisvogel, wiens vleugels zijn nutteloos voor de vlucht, kan sneller rennen dan het snelste paard.

Wie staat voor het zelfstandig naamwoord dat de actie van het werkwoord in de bijvoeglijk naamwoordclausule ontvangt:

Anne Sullivan was de lerares wie Helen Keller ontmoette elkaar in 1887.

Merk op dat in deze zin Helen Keller is het onderwerp van de bijvoeglijke bijzin, en wie is het directe object. In andere woorden, wie is gelijk aan de voornaamwoorden van het onderwerp hij zij, of ze in een hoofdzin; wie is gelijk aan de voornaamwoorden van het object hij haar, of hen in een hoofdzin.