'Frankenstein'-citaten uitgelegd

Het volgende Frankenstein citaten gaan over de kernthema's van de roman, waaronder het nastreven van kennis, de kracht van de natuur en de menselijke natuur. Ontdek de betekenis van deze belangrijke passages, evenals hoe elk citaat aansluit bij de bredere thema's van de roman.

Citaten over kennis

"Het waren de geheimen van hemel en aarde die ik wilde leren; en of het de uiterlijke substantie van dingen of de innerlijke geest van de natuur en de mysterieuze ziel van de mens was die mij bezig hield, toch waren mijn vragen gericht op de metafysische, of in de hoogste betekenis, de fysieke geheimen van de wereld. " (Hoofdstuk 2)

Deze verklaring wordt afgelegd door Victor Frankenstein aan het begin van de roman terwijl hij zijn jeugd vertelt aan kapitein Walton. De passage is belangrijk voor het schetsen van het leven van de belangrijkste obsessie van Frankenstein: het bereiken van intellectuele verlichting. Deze ambitie, gecombineerd met een verlangen naar glorie, is de drijvende kracht van Frankenstein, die hem motiveert om uit te blinken in zijn studies aan de universiteit en later om het monster te creëren.

Maar we leren later dat de vruchten van deze arbeid verrot zijn. Frankenstein is geschokt door zijn creatie en op zijn beurt doodt het monster iedereen waar Frankenstein van houdt. Dus lijkt Shelley te vragen of een dergelijke ambitie een waardevol doel is en of dergelijke kennis echt verhelderend is.

De 'geheimen' die in deze passage worden genoemd, blijven in de roman voorkomen. In feite is veel van Frankenstein draait om de geheimen van leven-dingen die moeilijk of onmogelijk te begrijpen zijn. Terwijl Frankenstein de fysieke en metafysische geheimen ontdekt, is zijn creatie geobsedeerd door meer filosofische 'geheimen' van het leven: wat is de betekenis van het leven? Wat is het doel? Wie zijn we? De antwoorden op deze vragen zijn onopgelost gebleven.

"Er is zoveel gedaan, riep de ziel van Frankenstein - meer, veel meer, zal ik bereiken; de reeds gemarkeerde stappen betreden, ik zal een nieuwe manier pionieren, onbekende krachten verkennen en de diepste mysteries van de schepping aan de wereld ontvouwen ." (Hoofdstuk 3)

In dit citaat beschrijft Frankenstein zijn ervaring aan de universiteit. Hij personifieert zijn ziel - 'de ziel van Frankenstein' - en beweert dat zijn ziel hem vertelde dat hij de geheimen van de wereld zou ontdekken. Dit citaat geeft duidelijk de ambitie van Frankenstein, zijn overmoed en zijn ultieme ondergang weer. Frankenstein lijkt te suggereren dat zijn verlangen om de grootste pionier van de wetenschap te zijn een aangeboren karakteristiek en een vooraf bepaald lot is, waardoor elke verantwoordelijkheid voor zijn acties wordt weggenomen.

Het verlangen van Frankenstein om de grenzen van de mensheid te overschrijden, is een gebrekkig doel dat hem op een pad van ellende plaatst. Zodra het wezen is voltooid, verandert de prachtige droom van Frankenstein in een vervormde, afschuwelijke realiteit. De prestatie van Frankenstein is zo verontrustend dat hij er meteen van wegloopt.

"De dobbelsteen is geworpen; ik heb ingestemd om terug te keren als we niet worden vernietigd. Zo worden mijn verwachtingen vernietigd door lafheid en besluiteloosheid; ik kom onwetend en teleurgesteld terug. Het vereist meer filosofie dan ik bezit om dit onrecht geduldig te dragen." (Hoofdstuk 24)

Aan het einde van de roman schrijft kapitein Walton deze regels in een brief aan zijn zus. Na het luisteren naar het verhaal van Frankenstein en geconfronteerd met een niet aflatende storm, besluit hij terug te keren van zijn expeditie.

Deze conclusie toont aan dat Walton heeft geleerd van het verhaal van Frankenstein. Walton was ooit een ambitieuze man op zoek naar glorie zoals Frankenstein. Maar door het verhaal van Frankenstein realiseert Walton de offers die gepaard gaan met ontdekking, en hij besluit zijn eigen leven en het leven van zijn bemanningsleden boven zijn missie te stellen. Hoewel hij zegt dat hij vervuld is van 'lafheid' en dat hij 'teleurgesteld' en 'onwetend' terugkomt, redt deze onwetendheid zijn leven. Deze passage keert terug naar het thema van verlichting en herhaalt dat de zoektocht naar verlichting zonder verlichting een vredig leven onmogelijk maakt.

Citaten over de natuur

"Ik herinnerde me het effect dat het uitzicht op de enorme en altijd bewegende gletsjer op mijn geest had geproduceerd toen ik het voor het eerst zag. Het had me toen vervuld met een sublieme extase, die vleugels aan de ziel gaf en het toestond om uit te stijgen de duistere wereld aan licht en vreugde. De aanblik van de vreselijke en majestueuze in de natuur had inderdaad altijd het effect dat mijn geest plechtig werd en ervoor zorgde dat ik de voorbijgaande zorgen van het leven vergat. Ik besloot zonder gids te gaan, want ik was goed bekend met het pad, en de aanwezigheid van een ander zou de eenzame grootsheid van het tafereel vernietigen. " (Hoofdstuk 10)

In dit citaat beschrijft Frankenstein zijn eenzame reis naar Montanvert om de dood van zijn broer William te treuren. De "sublieme" ervaring van alleen zijn in de barre schoonheid van de gletsjers kalmeert Frankenstein. Zijn liefde voor de natuur en het perspectief dat deze biedt, wordt in de hele roman ingeroepen. De natuur herinnert hem eraan dat hij slechts een man is en daarom machteloos voor de grote krachten van de wereld.

Deze "sublieme extase" geeft Frankenstein een soort verlichting die heel anders is dan de wetenschappelijke kennis die hij via chemie en filosofie zocht. Zijn ervaringen in de natuur zijn niet intellectueel, maar eerder emotioneel en zelfs religies, waardoor zijn ziel "van de duistere wereld naar licht en vreugde kan stijgen". Hij wordt hier herinnerd aan de ultieme kracht van de natuur. De 'enorme en altijd bewegende gletsjer' is permanenter dan de mensheid ooit zal zijn; deze herinnering kalmeert Frankensteins angst en verdriet. De natuur stelt hem in staat de transcendentie te ervaren die hij hoopte te vinden in zijn zoektocht naar ware kennis.

Citaten over de mensheid

"Deze gedachten opwonden me en leidden me ertoe om met nieuwe ijver toe te passen op het verwerven van de kunst van het taalgebruik. Mijn orgels waren inderdaad hard, maar soepel; en hoewel mijn stem erg leek op de zachte muziek van hun tonen, sprak ik toch woorden uit als Ik begreep het met aanvaardbaar gemak. Het was als de ezel en de schoothondje, maar toch was de zachte ezel wiens bedoelingen aanhankelijk waren, hoewel zijn manieren onbeleefd waren, een betere behandeling verdiend dan slagen en execration. " (Hoofdstuk 12)

In dit citaat geeft het wezen een deel van zijn verhaal door aan Frankenstein. Het wezen vergelijkt zijn ervaring in het huisje De Lacey met de fabel van de ezel en de schoothond, waarin de ezel zich voordoet als een schoothondje en wordt geslagen voor zijn gedrag. Terwijl hij in het huisje van De Lacey woonde, streefde hij ernaar om acceptatie van de familie te krijgen ondanks zijn "harde" uiterlijk. De familie De Lacey behandelde hem echter niet met acceptatie; in plaats daarvan vielen ze hem aan.

Het wezen sympathiseert met de "aanhankelijke bedoelingen" van de ezel en beweert dat de gewelddadige behandeling van de "zachte ezel" verwerpelijk is. Het wezen ziet duidelijk een parallel met zijn eigen verhaal. Hij begrijpt dat hij anders is dan anderen, maar zijn bedoelingen zijn goed en hij wenst acceptatie en goedkeuring. Tragisch genoeg krijgt hij nooit de goedkeuring waarnaar hij verlangt, en zijn vervreemding verandert hem in een gewelddadig monster.

Deze passage verwijst naar een van de essentiële punten van de roman: het idee dat een oordeel op basis van uiterlijke schijn onterecht is, maar desalniettemin een neiging van de menselijke natuur is. Het citaat roept ook de vraag op van de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de moorden gepleegd door het schepsel. Moeten we alleen het wezen de schuld geven, of doen degenen die wreed waren om hem een ​​kans te geven om te bewijzen dat zijn menselijkheid een deel van de schuld verdient?

"Ik was van niemand afhankelijk en verwant met niemand. Het pad van mijn vertrek was vrij en er was niemand om mijn vernietiging te betreuren. Mijn persoon was afschuwelijk en mijn gestalte gigantisch. Wat betekende dit? Wie was ik? Wat was ik? Waar kwam ik vandaan? Wat was mijn bestemming? Deze vragen kwamen steeds terug, maar ik kon ze niet oplossen. ' (Hoofdstuk 15)

In dit citaat stelt het wezen de fundamentele vragen over leven, dood en identiteit. Op dit punt in de roman is het wezen pas onlangs tot leven gekomen, maar door te lezen verloren paradijs en andere literatuurwerken, heeft hij een manier gevonden om zijn leven en de betekenis ervan in vraag te stellen en erover na te denken.

In tegenstelling tot Frankenstein, die op zoek is naar de wetenschappelijke geheimen van het menselijk leven, stelt het wezen filosofische vragen over de menselijke natuur. Door het wezen tot leven te brengen, slaagt Frankenstein in zijn onderzoek, maar die vorm van wetenschappelijke 'verlichting' kan de existentiële vragen van het wezen niet beantwoorden. Deze passage suggereert dat de wetenschap slechts zover kan gaan om ons te helpen de wereld te begrijpen, omdat het onze existentiële en morele vragen niet kan beantwoorden.

"Vervloekte schepper! Waarom heb je een monster gevormd dat zo afschuwelijk was dat je zelfs van walging van mij afkeerde? God, jammer, maakte de mens mooi en verleidelijk, naar zijn eigen beeld; maar mijn vorm is een smerig type van jou, nog afschuwelijker zelfs van de gelijkenis. Satan had zijn metgezellen, mede-duivels, om hem te bewonderen en aan te moedigen, maar ik ben eenzaam en verafschuwd. " (Hoofdstuk 15)

In dit citaat vergelijkt het wezen zichzelf met Adam en Frankenstein met God. Volgens het schepsel is Adam 'mooi' en 'aantrekkelijk' naar het beeld van de almachtige, maar de creatie van Frankenstein is 'smerig' en 'afschuwelijk'. Dit contrast toont het grote verschil aan tussen de mogelijkheden van God en de mogelijkheden van Frankenstein. Het werk van Frankenstein is een grove poging geweest om de kracht van de schepping te hanteren, en volgens het schepsel wordt zijn overmoed beloond met ellende, lelijkheid en eenzaamheid. Bovendien zal Frankenstein geen verantwoordelijkheid voor zijn schepping nemen door het schepsel onder zijn vleugels te nemen; dus beschouwt het wezen zichzelf nog meer als 'eenzaam en verafschuwd' dan Satan. Door op Frankenstein's dwaasheid te wijzen, wijst het wezen opnieuw op de gevaren van een poging om verder te gaan dan de eigen menselijkheid door op God lijkende glorie te zoeken.