De optimates waren letterlijk de "beste" mannen in Rome. Ze vormden de traditionele Senatoriale meerderheid van de Romeinse Republiek. Optimaten waren de conservatieve factie en stonden in contrast met de populares. De optimisten hielden zich niet bezig met het welzijn van de gewone man, maar eerder met de elite. Ze wilden de macht van de senaat uitbreiden. In het conflict tussen Marius en Sulla vertegenwoordigde Sulla de oude gevestigde aristocratie en de optimates, terwijl de nieuwe man Marius de populares. Sinds Marius in het huis van Julius Caesar trouwde, had Caesar familieredenen om het te steunen populares. Pompeius en Cato behoorden tot de optimates.
In tegenstelling tot de optimaten in de Romeinse Republiek was de populariteit. De populares waren Romeinse politieke leiders die aan de zijde van 'het volk' stonden, zoals hun naam aangeeft. Ze waren tegen de optimates die zich bezighielden met de 'beste mannen' - de betekenis van optimates. De populares waren niet altijd zo geïnteresseerd in de gewone man als hun eigen carrière. De populares gebruikten de volksvergaderingen in plaats van de aristocratische senaat om hun agenda te bevorderen.
Wanneer gemotiveerd door nobele principes konden ze voorzieningen helpen die de gewone man ten goede kwamen, zoals het uitbreiden van burgerschap.
Julius Caesar was een beroemde leider in lijn met de populares.
In de oude Romeinse cultuur konden Romeinen zowel beschermheren als klanten zijn. Destijds bleek deze sociale stratificatie voor beide partijen voordelig.
Het aantal klanten en soms de status van klanten verleende aanzien aan de beschermheer. De cliënt was zijn stem verschuldigd aan de beschermheer. De beschermheer beschermde de cliënt en zijn gezin, gaf juridisch advies en hielp de cliënten financieel of op andere manieren.
Een beschermheer zou een eigen beschermheer kunnen hebben; daarom kon een klant zijn eigen klanten hebben, maar toen twee vooraanstaande Romeinen een relatie van wederzijds voordeel hadden, zouden ze waarschijnlijk het label kiezen amicus ('vriend') om de relatie sindsdien te beschrijven amicus impliceerde geen stratificatie.
Toen slaven werden gemanipuleerd, werden de liberti ('freedmen') automatisch klanten van hun voormalige eigenaars en waren ze verplicht om voor hen te werken in een bepaalde hoedanigheid.
Er was ook beschermheerschap in de kunst, waar een beschermheer de middelen bood om de kunstenaar in staat te stellen comfortabel te creëren. Het kunstwerk of boek zou aan de beschermheer worden opgedragen.
Deze titel werd meestal gebruikt door niet-Romeinse heersers die Romeins patronaat genoten maar niet als gelijken werden behandeld. Romeinen noemden zulke heersers rex sociusque et amicus 'koning, bondgenoot en vriend' toen de Senaat hen formeel herkende. Braund benadrukt dat er weinig autoriteit is voor de eigenlijke term 'client king'.
Client-koningen hoefden geen belasting te betalen, maar er werd wel verwacht dat ze voor militaire mankracht zouden zorgen. De cliëntkoningen verwachtten dat Rome hen zou helpen hun territorium te verdedigen. Soms lieten client-koningen hun territorium na aan Rome.