Naties probeerden de gouden standaard na de Eerste Wereldoorlog nieuw leven in te blazen, maar deze stortte volledig in tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig. Sommige economen zeiden dat de naleving van de gouden standaard de monetaire autoriteiten had belet de geldhoeveelheid snel genoeg uit te breiden om de economische activiteit nieuw leven in te blazen. Hoe dan ook, vertegenwoordigers van de meeste van 's werelds toonaangevende landen kwamen in 1944 bijeen in Bretton Woods, New Hampshire, om een nieuw internationaal monetair systeem te creëren. Omdat de Verenigde Staten toentertijd goed waren voor meer dan de helft van de productiecapaciteit van de wereld en het grootste deel van het goud van de wereld in handen hadden, besloten de leiders de valuta's van de wereld aan de dollar te binden. ons.
Volgens het Bretton Woods-systeem kregen centrale banken van andere landen dan de Verenigde Staten de opdracht om vaste wisselkoersen tussen hun valuta en de dollar te handhaven. Ze deden dit door in te grijpen op valutamarkten. Als de valuta van een land te hoog was ten opzichte van de dollar, zou de centrale bank haar valuta verkopen in ruil voor dollars, waardoor de waarde van de valuta zou dalen. Omgekeerd, als de waarde van het geld van een land te laag was, zou het land zijn eigen valuta kopen en daarmee de prijs opdrijven.
Het Bretton Woods-systeem duurde tot 1971. Tegen die tijd ondermijnden de inflatie in de Verenigde Staten en een groeiend Amerikaans handelstekort de waarde van de dollar. Amerikanen drongen er bij Duitsland en Japan op aan, die beide gunstige betalingsbalansen hadden, hun valuta te waarderen. Maar die landen aarzelden om die stap te zetten, omdat het verhogen van de waarde van hun valuta de prijzen voor hun goederen zou verhogen en hun export zou schaden. Ten slotte hebben de Verenigde Staten de vaste waarde van de dollar opgegeven en deze laten "zweven", dat wil zeggen fluctueren ten opzichte van andere valuta's. De dollar daalde snel. Wereldleiders probeerden het Bretton Woods-systeem nieuw leven in te blazen met de zogenaamde Smithsonian Agreement in 1971, maar de poging mislukte. Tegen 1973 kwamen de Verenigde Staten en andere landen overeen om de wisselkoersen te laten schommelen.
Economen noemen het resulterende systeem een 'managed float-regime', wat betekent dat hoewel de wisselkoersen voor de meeste valuta's schommelen, centrale banken nog steeds ingrijpen om scherpe veranderingen te voorkomen. Net als in 1971 verkopen landen met grote handelsoverschotten vaak hun eigen valuta in een poging te voorkomen dat ze de export waarderen en daardoor de export schaden. Evenzo kopen landen met grote tekorten vaak hun eigen valuta om waardevermindering te voorkomen, wat de binnenlandse prijzen verhoogt. Maar er zijn grenzen aan wat kan worden bereikt door interventie, vooral voor landen met grote handelstekorten. Uiteindelijk kan een land dat ingrijpt om zijn valuta te ondersteunen, zijn internationale reserves uitputten, waardoor het niet in staat is om de valuta te blijven steunen en mogelijk niet in staat is zijn internationale verplichtingen na te komen.
Dit artikel is aangepast uit het boek "Outline of the U.S. Economy" van Conte en Carr en is aangepast met toestemming van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.