De hedendaagse psychologen zijn het erover eens dat persoonlijkheid kan worden beschreven aan de hand van vijf brede eigenschappen: openheid voor ervaring, consciëntieusheid, extraversie, aangenaamheid en neuroticisme. Samen vormen deze eigenschappen het vijf-factor-persoonlijkheidsmodel dat bekend staat als de Big Five.
De Big Five, evenals andere modellen die menselijke persoonlijkheidskenmerken specificeren, komt voort uit de lexicale hypothese, die voor het eerst werd voorgesteld door Francis Galton in de 19e eeuw. De lexicale hypothese stelt dat elke natuurlijke taal alle persoonlijkheidsbeschrijvingen bevat die relevant en belangrijk zijn voor de sprekers van die taal.
In 1936 verkenden pionierende psycholoog Gordon Allport en zijn collega Henry Odbert deze hypothese door een onverkort Engels woordenboek te doorlopen en een lijst te maken van 18.000 woorden met betrekking tot individuele verschillen. Ongeveer 4.500 van die termen weerspiegelden persoonlijkheidskenmerken. Deze uitgebreide reeks termen gaf psychologen die geïnteresseerd waren in de lexicale hypothese een plek om te beginnen, maar het was niet nuttig voor onderzoek, dus probeerden andere wetenschappers de reeks woorden te beperken.
Uiteindelijk, in de jaren veertig, gebruikten Raymond Cattell en zijn collega's statistische methoden om de lijst terug te brengen tot een set van slechts 16 eigenschappen. Verschillende extra wetenschappers analyseerden het werk van Cattell, waaronder Donald Fiske in 1949, en ze kwamen allemaal tot een vergelijkbare conclusie: de gegevens bevatten een sterke, stabiele set van vijf eigenschappen.
Het was echter pas in de jaren 1980 dat de Big Five meer wetenschappelijke aandacht begon te krijgen. Tegenwoordig is de Big Five een alomtegenwoordig onderdeel van psychologisch onderzoek, en psychologen zijn het er grotendeels over eens dat persoonlijkheid kan worden gegroepeerd in de vijf basiskenmerken die door de Big Five worden gespecificeerd.
Elke Big Five-eigenschap vertegenwoordigt een continuüm. De eigenschap van het tegenovergestelde van extraversie is bijvoorbeeld introversie. Extraversie en introversie vormen samen tegenovergestelde uiteinden van een spectrum voor die Big Five-eigenschap. Mensen kunnen erg extravert of zeer introvert zijn, maar de meeste mensen zullen ergens tussen de uitersten van het spectrum vallen.
Het is ook belangrijk om te onthouden dat elke eigenschap van de Big Five erg breed is en een cluster van vele persoonlijkheidskenmerken vertegenwoordigt. Deze kenmerken zijn specifieker en korreliger dan elk van de vijf eigenschappen als geheel. Zo kan elke eigenschap in het algemeen worden gedefinieerd en ook worden onderverdeeld in verschillende facetten.
Als je een grote openheid hebt om te ervaren, sta je open voor alle originele en complexe dingen die het leven te bieden heeft, zowel ervaringsgericht als mentaal. Het tegenovergestelde van openheid voor ervaring is bekrompenheid.
Personen met deze eigenschap zijn meestal:
Conscientiousness betekent een goede impulscontrole, waardoor individuen taken kunnen vervullen en doelen kunnen bereiken. Bewust gedrag omvat planning en organisatie, het uitstellen van bevrediging, het vermijden van dwangmatig handelen en het volgen van culturele normen. Het tegenovergestelde van consciëntieusheid is gebrek aan richting.
Belangrijke facetten van consciëntieusheid zijn onder meer: