The Canterbury Tales Quotes Activity

De volgende citaten waren afkomstig uit de "Proloog" van "The Canterbury Tales" door Geoffrey Chaucer. Identificeer de persoon die spreekt of wordt beschreven.

  1. Niemand had hem ooit achterstallig betrapt.
    baljuw
  2. Hij was een gemakkelijke man in boetedoening
    Waar hij kon hopen om een ​​fatsoenlijk bestaan ​​te verdienen:
    Monnik
  3. Hij had een heilig relikwie op zijn pet genaaid;
    Zijn portefeuille lag voor hem op zijn schoot,
    Er komen heel veel gratie uit Rome.
    Hij had dezelfde kleine stem die een geit heeft.
    handelaar in aflaten
  4. Hij hield er niet van om tienden of vergoedingen te verdienen,
    Neen, hij gaf er de voorkeur aan zonder enige twijfel
    Geven aan de arme parochianen rondom
    Van zijn eigen goederen en Pasen-aanbod.
    Hij vond voldoende in kleine dingen.
    Dominee
  5. Hij kon liedjes en gedichten maken en reciteren.
    Wist hoe te steekspelen en dansen, tekenen en schrijven.
    Hij hield zoveel van hem dat het licht werd tot het licht werd
    Hij sliep zo weinig als een nachtegaal.
    Schildknaap
  6. Zijn neusgaten waren zo zwart als ze breed waren.
    Hij had een zwaard en een schild aan zijn zijde,
    Molenaar
  7. Hij speelde graag zijn doedelzak op en neer
    En zo bracht hij ons de stad uit.
    Molenaar
  8. Ze was zeker erg vermakelijk,
    Aangenaam en vriendelijk op haar manier, en gespannen
    Een hoffelijk soort genade vervalsen,
    Een statige peiling die bij haar past,
    Non
  9. Een medaille van St. Christopher die hij droeg
    eigenerfde
  10. Maar toch om hem eerst en als laatste recht te doen
    In de kerk was hij een nobele predikant.
    handelaar in aflaten
  11. Zijn huis was nooit tekort aan vleespasteitjes,
    Van vis en vlees, en deze in dergelijke benodigdheden
    Het sneeuwde positief met vlees en drinken
    Franklin
  12. Boven zijn oren, en hij zat bovenop
    Net als een priester vooraan; zijn benen waren mager,
    Als stokken waren ze, er was geen kalf te zien.
    baljuw
  13. had haar zo geel als was,
    Soepel hangend als een vlas.
    In druppeltjes vielen zijn lokken achter zijn hoofd
    handelaar in aflaten
  14. De oorzaak van elke kwaal die je hebt
    Hij wist het, en of het droog, koud, vochtig of heet was;
    Dokter
  15. Ik zag dat zijn mouwen aan de hand waren versierd
    Met fijne grijze vacht, de beste in het land,
    En op zijn kap, om hem aan zijn kin vast te maken
    Hij had een gesmeed-gouden sluw gevormde pin;
    In de knoop van een geliefde leek het over te gaan.
    Monnik
  16. Het beste van God houden met heel zijn hart en verstand
    En dan zijn buurman als zichzelf
    Ploeger
  17. Dan schreeuwde en jabberde hij alsof hij gek was,
    En zou geen woord spreken behalve in het Latijn
    Toen hij dronken was, waren de tags waar hij in zat;
    dagvaarder
  18. zijn paard was dunner dan een hark,
    En hij was niet te dik, neem ik aan.
    Oxford Cleric
  19. Ze had vijf mannen gehad, allemaal bij de kerkdeur
    Afgezien van ander bedrijf in de jeugd;
    Vrouw van Bath
  20. zo had ingesteld
    Zijn verstand om te werken, niemand wist dat hij schulden had
    Handelaar

Bron: "England in Literature" (Medallion Edition)